Wolkenkrabbers of moestuinen?
- Nikko Norte

- 9 okt
- 10 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 5 dagen geleden
Van naast het vierkante, gepolijste blok steen waarop ik zit, stuift Boris de terriër—kleiner dan een voetbal—over het plein voor me naar de uitgang van de wolkenkrabber waarin in Madrid de Nederlandse ambassade is gevestigd. Heidi, die de wolkenkrabber te snel nadat ze er is binnengegaan weer verlaat, lacht als Boris tegen haar opspringt, wat me ontspant. Man, in vergelijking met het gemak waarmee we tien jaar geleden, toen we nog in Duitsland woonden, in Berlijn onze paspoorten verlengden, is het verlengen van een paspoort voor een Nederlander die in het buitenland woont inmiddels een hele operatie. En dat het verlengen van een paspoort alleen in Spanje een hele operatie zou zijn, geloof ik niet, want toen ik in 2007 in Madrid mijn paspoort verlengde—niet in een wolkenkrabber, maar in een gelijkvloers, villa-achtig gebouw—was er van een procedure nauwelijks sprake.
Heidi en Boris lopen naar me toe en Heidi zegt: “Ik mag pas om vijf over elf naar boven. Maar jij kunt je paspoort nu afhalen.”
“Huh…?”
“Ga nou maar …”
Niet veel later zoef ik met een plastic toegangskaartje in de hand naar de zesendertigste verdieping van de wolkenkrabber en weer niet veel later staar ik naar mijn nieuwe paspoort, dat ik volgens de ambassademedewerker aan de andere kant van de glasplaat waarvoor ik sta, moet controleren op eventuele fouten. Ik uh… ik controleer niets. Ik wil met mijn buit de wolkenkrabber uit, het zonlicht in, en grinnik inwendig als ik denk aan hoe ik weken geleden in deze ruimte ruim een uur wachtte tot ik aan de beurt was om de documenten af te geven die noodzakelijk zijn om een paspoort te verlengen. De stemming onder mijn lotgenoten en mij was gelaten. Drie of vier van hen wachtten al voor de tweede of derde keer op hun beurt omdat er tijdens eerdere beurten iets niet in orde was geweest. Naast me, op een van de stoelen voor wachtenden, nieste een vrouw zonder ophouden.
“Hooikoorts,” merkte ze verontschuldigend op. Heel even vroeg ik me af hoe iemand op de zesendertigste verdieping van een wolkenkrabber last van hooikoorts kan hebben, waarna ik vriendelijk vroeg: “Waarom draag je geen mondkapje?”
Als één man keken mijn lotgenoten naar me op. Een van hen, een jongeman met een aangenaam brutale oogopslag, grijnsde.
“Een mondkapje?” reageerde de vrouw na een volgende niesbui.
Ik gaf de jongeman met de aangenaam brutale, nu anticiperende oogopslag een knipoog en zei: “Mondkapjes houden virussen tegen. Alleen mensen die de wetenschap ontkennen, denken dat het anders is. Virussen zijn kleiner dan de pollen die jouw hooikoorts veroorzaken, dus als je een mondkapje draagt, is het met je hooikoorts gedaan.”
De verontwaardiging onder de mensen om me heen—minus één van hen—was te snijden geweest. Lachen om die verontwaardiging kon ik niet, want de zenuwen gierden door mijn keel. Maar ik had het resultaat van Heidi’s ijver onderschat. Uren had ze geïnvesteerd in het uitpluizen van welke documenten ik nodig had en van hoe die documenten moeten worden ingevuld. Daarnaast had ze een fotograaf in Málaga gevonden, relatief dicht bij Antequera—waar we tot vier uur vannacht nog woonden—die garandeert pasfoto’s te maken die voldoen aan de eisen van de Nederlandse ambassade. Anders dan bij de mensen die me voorgingen, was mijn verleningsaanvraag, toen ik eenmaal aan de beurt was, in een paar minuten afgehandeld.
Twee weken geleden ontving ik een e-mail waarin ik las dat mijn nieuwe paspoort bij de ambassade klaarlag om op bepaalde werkdagen vanaf halftwee ’s middags te worden afgehaald. Nadat ik die mail had ontvangen, durfde Heidi het aan de aanvraag voor het verlengen van háár paspoort in te dienen en het lukte haar voor vandaag, 31 juli 2025, een afspraak te maken bij de ambassade. Ik maak van de gelegenheid gebruik mijn nieuwe paspoort af te halen, ging ervan uit dat we tot halftwee moesten wachten en haast me nu met mijn buit naar de lift.
Met een gevoel van blijdschap waarvan ik besef dat het idioot is—het verlengen van een paspoort hoort iets vanzelfsprekends te zijn—zoef ik terug naar de aarde. Boris stuift op me af als ik de wolkenkrabber verlaat. Ik lach als hij tegen me opspringt—en hoop dat dat Heidi ontspant—en samen met Boris loop ik naar Heidi toe, die op een vierkant, gepolijst blok steen zit.
“Gelukt?” vraagt ze.
“Gelukt,” antwoord ik vrolijk terwijl ik mijn nieuwe paspoort omhooghoud.
“Het is elf uur," zegt Heidi. "Ik ga het nog maar een keer proberen,” en gelaten—ze is bang dat de fotograaf in Málaga een fout heeft gemaakt bij het maken van haar pasfoto’s—staat ze op. Boris dribbelt met haar mee naar de ingang van de wolkenkrabber. Ik weet dat Heidi tegen Boris zegt dat hij mij moet zoeken en zie hem onzeker om zich heen kijken voordat hij mijn kant op stuift terwijl ik op het vierkante, gepolijste blok steen ga zitten dat Heidi net vrijmaakte en door de glazen gevel van de wolkenkrabber zie hoe Heidi haar map met documenten op de lopende band van een scanner legt en iets zegt tegen een van de drie met revolvers bewapende beveiligers die ze moet passeren voordat ze zich aan een balie kan melden.
Boris springt op mijn schoot op het moment dat ik bedenk dat het waarschijnlijk de laatste keer is dat Heidi en ik onze paspoorten verlengen. Voordat de komende tien jaar zijn verstreken, zal in Europa een digitaal paspoort zijn ingevoerd. Ik waarschuwde daar jaren geleden al voor en werd uitgelachen. Toch wordt in het Verenigd Koninkrijk inmiddels hard gewerkt aan de invoering van de BritCard, een vriendelijke benaming voor een digitaal paspoort—dat beslist niet vriendelijk is—en ik probeer te verzinnen wie ooit opmerkte dat je met één feit vijftig slimme mensen kunt overtuigen, maar dat vijftig feiten doorgaans niet voldoende zijn om één dom mens te overtuigen. Mark Twain? Ik schuif Boris iets naar voren op mijn schoot, pak Heidi’s telefoon uit de buidel die ik voor mijn buik draag, tik wat op het beeldscherm en lees: Door de invoering van een verplichte, universele nationale identiteitskaart—de BritCard—krijgt de Labourregering de kans een nieuw stuk maatschappelijke infrastructuur te creëren, iets wat een vertrouwd onderdeel van het dagelijks leven zal worden voor iedereen in het land. Het zal een betere handhaving van migratieregels ondersteunen en kwetsbare Britse burgers beschermen tegen onterechte ontzegging van hun rechten.
Mooi man! Wat zullen de Britten blij zijn als ze dagelijks gebruik van hun paspoort moeten maken in plaats van alleen als ze op reis gaan. Geen Brit zal er iets op tegen hebben eindelijk beschermd te worden tegen onterechte ontzegging van haar of zijn rechten en er schiet me een uitspraak te binnen waarvan ik zeker weet dat-ie van Twain is: als je het gevoel hebt aan de kant van de meerderheid te staan, is het tijd even na te denken.
Digitale paspoorten hoeven niet te worden verlengd. Dat is superfijn, vrees ik dat de meerderheid van de mensen op het vasteland van Europa zal denken als de invoering van digitale paspoorten daar eerdaags wordt doorgezet. Ik uh… ik denk dat ik liever heb dat de zenuwen eens per tien jaar door mijn keel gieren, als ik de verlengingsaanvraag voor mijn paspoort indien, dan dat de zenuwen tien keer per dag door mijn keel gieren omdat het onzeker is of mijn digitale paspoort me toestaat de straat op te gaan, me toestaat het vlees te kopen dat ik nodig heb om gezond te zijn, me toestaat … “Ho, ho, ho,” roep ik mezelf in mijn gedachten toe. Ik was vrolijk, nondeju! Zonder Boris wakker te maken, stop ik Heidi’s telefoon terug in de buidel en ik denk aan hoe ik in 2007, op verlof uit Afghanistan, op mijn Yamaha XT Madrid binnenreed voor het verlengen van mijn paspoort.
De voorgaande nacht sliep ik ten zuiden van de stad Soria aan de oever van een rivier in een on-Spaans beboste omgeving. Vroege vogels wekten me. Ik kroop uit mijn slaapzak, badderde in de rivier, haalde uit de koffers op de XT wat ik nodig had om koffie te zetten, genoot van mijn koffie en eenzaamheid en vervolgde mijn tocht naar de Nederlandse ambassade in Madrid—ik resideerde officieel nog in Spanje—waar ik net na één uur in de middag arriveerde. Ik had geen afspraak, had geen documenten bij me, hoefde scanners noch beveiligers te passeren en een vriendelijke medewerker, die zich niet achter een glasplaat verschool, verwees me naar een fotograaf voor pasfoto’s. Ik besloot de tien minuten naar die fotograaf te wandelen. Terug bij de ambassade waren de formaliteiten in een paar minuten afgehandeld en mijn nieuwe paspoort, beloofde de medewerker die me hielp, zou binnen een paar dagen naar de Oranjekazerne in Schaarsbergen worden gestuurd—waar ik was gelegerd en waar mijn tocht op de XT was gestart.
Toch gierde destijds in Madrid de zenuwen even door mijn keel. Het was daarmee gedaan toen ik me realiseerde dat ik de sleutels van mijn XT niet was verloren, maar ze bij de fotograaf op de balie had laten liggen.
Op mijn gemak toerde ik de weken verlof die me restten over smalle binnenwegen naar en door de Franse Alpen en vandaar, van oost naar west door Frankrijk, naar Étretat, in Normandië, waar ik me had voorgenomen me te vestigen na mijn definitieve terugkeer uit Afghanistan. Man, die tocht was een ontspannen tocht geweest. Ik miste Afghanistan, zeker waar, maar wist dat ik er snel genoeg terug zou zijn. Elke avond, op de oever van een rivier, bereidde ik een maaltijd op mijn benzinebrander, rolde ik mijn slaapzak uit en las ik een boek bij het licht van een kampvuur en de Petzl op mijn hoofd en schreef ik in mijn dagboek. Vroege vogels wekten me. Ik badderde in de rivier en stak de benzinebrander aan om water te koken voor koffie. Glorieus!
De krijgsmacht had voorgesteld dat ik, als ik ooit genoeg van Afghanistan zou krijgen, een korte opleiding zou volgen om hoofdofficier te worden. Ik had geen vast dienstverband met de krijgsmacht voordat ik naar Afghanistan vertrok en de voorwaarden waarop de krijgsmacht me tijdens mijn lange verblijf in Afghanistan een vast dienstverband aanbood, waren aantrekkelijk. Ik zou mijn Spaanse residentie opgeven maar wilde me niet in Nederland vestigen. Étretat—na wat kaartstudie—had me een goed alternatief geleken. Om mezelf ervan te overtuigen dat het dat werkelijk was, toerde ik er op mijn XT naartoe en … Boris springt van mijn schoot en stuift naar de uitgang van de wolkenkrabber. Heidi lacht als Boris tegen haar opspringt.
Heidi en Boris lopen naar me toe en Heidi zegt: “Ik denk dat het gelukt is. Ik krijg een e-mail als mijn nieuwe paspoort klaarligt,” waarop ik haar vraag hoelang ze binnen is geweest.
“Het is halfeen,” antwoordt Heidi. “Anderhalf uur,” en ik schrik als ik besef dat ik anderhalf uur op een vierkant, gepolijst blok steen op een XT heb gezeten.
“Is er iets loos?” vraagt Heidi.
“Niets,” antwoord ik naar waarheid. “Ik heb een mooie tocht achter de rug.”
“Hm…”
Het klokje in het dashboard van onze Berlingo leest 13:07 als we Madrid achter ons laten. We tuffen naar het westen, niet terug naar het zuiden. De Berlingo stuurt onprettig licht. Logisch, want we vervoeren ons hele aardse bezit in de laadruimte ervan. Zonder haast gaat het door de Sierra de Guadarrama. Boris slaapt op zijn kussen tussen ons in en uit mijn ooghoeken zie ik dat Heidi vecht om wakker te blijven. Ook logisch, want we vertrokken vannacht om vier uur uit Antequera na een paar chaotische dagen waarin we in Antequera onze laatste zaken afhandelden, de Berlingo belaadden, meubels, tafels, stoelen en wat al niet meer aan buren gaven en weinig sliepen.
Het is een zonnige dag. Het landschap dat we doorkruisen is prachtig en om koffie te drinken, stoppen we af en toe bij ventas waar het lijkt of de tijd decennia heeft stilgestaan. Telkens als Boris tijdens het rijden even wakker is, zit hij rechtop op zijn kussen en kijkt hij dan weer naar Heidi, dan weer naar mij, een vraagteken op zijn snuit. Het diertje voelt onze spanning …
Een jaar geleden, nadat we een jaar in Catalonië woonden, waar het leven ons tegenviel, arriveerden we in Antequera, in Andalusië. We hadden ons verheugd op Andalusië en het ontbrak ons niet aan plannen. Maar ook in Andalusië viel ons het leven tegen en nu zijn we onderweg naar Montelobado, een dorp in een natuurgebied dat Arribes del Duero heet, aan de Portugese grens, ter hoogte van Salamanca—Madrid nauwelijks een omweg. Schrijven en filmen is wat we in Montelobado willen doen. Schrijven en filmen, een leven opbouwen—eindelijk—en wat lachen af en toe. Meer illusies hebben we niet.
Montelobado! Een dorp in de meest ontvolkte streek van Spanje. In Montelobado gaat het ons lukken een leven op te bouwen! Drie maanden geleden bezochten we het dorp. Het weer was slecht die dag, maar Montelobado en zijn omgeving maakten een positieve indruk op ons en … Heidi gebaart me een afslag te nemen. Niet veel later houden we halt voor een Leclercsupermarkt aan de rand van Salamanca. Heidi doet boodschappen terwijl ik een rondje wandel met Boris, die, als het verder westwaarts gaat, aanvoelt dat de spanning oploopt en af en toe zacht piept.
Het landschap dat we nu doorkruisen houdt het midden tussen Afrikaanse Savannes en de Nederlandse Veluwe. De laatste twintig minuten van de rit hangt Boris uit Heidi’s raam, zijn haren in de wind, blaffend naar grazende runderen, schapen en geiten. Montelobado! Het valt niks tegen als we er binnenrijden. Links en rechts van de weg zijn mensen in de weer met hun moestuinen in rustiek ommuurde akkertjes die huertos heten en op een plein in het centrum van het dorp staat een man op van de rand van het bassin rond een fontein, waarop hij zit. Dat moet Luis zijn, Loe-ie, van wie we de komende maanden een huis huren waarvan we zelfs geen foto hebben gezien. Luis maant ons tot stoppen en loopt naar mijn open raam.
“Cansado moe?” vraagt hij als hij ons door mijn raam de hand schudt.
“Cansado,” antwoord ik moe.
Luis gebaart ons naar een gezellig ogend huis aan de zijkant van een klein erf. We rijden het erf op en stappen uit. Terwijl Boris om ons heen stuift, geeft Luis Heidi een sleutel. Heidi geeft Luis het geld voor de huur, dat ze in Salamanca pinde.
“Cualcuier cosa wat er ook is, llamame bel me,” zegt Luis voordat hij zich omdraait en naar het café aan de overkant van het plein loopt. “We kletsen wel als jullie eerdaags uitgerust zijn.”
Ik houd mijn adem in als Heidi ons nieuwe huis binnengaat, Boris op haar hielen. Pas als ze weer naar buiten komt en ik haar ogen zie glinsteren, adem ik uit. Heidi is blij—het huis is een leuk huis! Man, dat is een opluchting en ik grinnik inwendig als Twain in mijn oor fluistert: Never part with your illusions. When they’re gone, you may still exist, but you’ve ceased to live.



