Wie de kust niet achter zich laat …
- Nikko Norte
- 31 aug
- 10 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 4 okt
Voor me, op een pad onder het kasteel van het Andalusische Antequera, sloffen twee volumineuze mannen elkaar tegemoet. Strohoeden en zwarte zonnebrillen. Overhemden en spijkerbroeken. Een dwergpinscher naast de ene man, een poedelachtig dier naast de andere. Pinscherman rookt een sigaret, poedelman blaast rook om zich heen die hij uit een doosje zuigt. Beide mannen lopen gebogen over een telefoon, de lussen van hondenriemen om de polsen van de handen waarmee ze hun telefoons vasthouden. Als ze elkaar tot twee meter zijn genaderd, houden ze halt. Ze halen ieder een oordopje uit een oor en zonder op te kijken uit hun telefoons beginnen ze een gesprek met elkaar. De pinscher en de poedel staan naast hun bazen stil. Hun staarten bewegen nerveus heen en weer.
Tussen mij en de twee mannen ligt Boris de terreurterriër op de grond. Zijn staart veegt door het zand. Als ik hem voorbijwandel, vraag ik hem: “Waarom ga je niet spelen?” en terwijl Boris in de richting stuift van wat hij denkt dat speelkameraadjes zijn, realiseer ik me dat mijn humeur beter is dan het lang is geweest.
28 April 2025. Het regent al maanden in Andalusië. Vandaag is het droog en zonnig. Nadat we een periode in Oostenrijk woonden, dreef de coronavaccinatieplicht in Oostenrijk Heidi en mij naar Engeland, waar we in Saffron Walden, een dorp onder de rook van Cambridge, een grappig huis vonden. Niets mis met Saffron Walden of de omgeving ervan, maar het enthousiasme waarmee de Britten zich hun levensvreugde laten ontnemen, maakte dat we kort na onze eerste Kerstmis in Engeland naar Catalonië verhuisden, waar mensen minder eigengereid en diervriendelijk bleken te zijn dan hun onafhankelijkheidswens en het Catalaanse verbod op de corrida doen vermoeden, levensvreugde geen factor meer in het leven van de Catalanen.
We keerden terug naar Andalusië, waar we voor Oostenrijk woonden, en ontdekten dat Heraclitus gelijk had toen hij stelde dat niemand tweemaal in dezelfde rivier kan stappen. Andalusië voelt anders dan het in 2018 nog voelde, voelt gecapituleerd voor de globalistische putsch die gaande is. Levensvreugde, alegría, waarvan ik altijd dacht dat ze het leven in Andalusië regeerde, lijkt plaats te hebben gemaakt voor apathie, afgewisseld met vlagen van boosaardigheid, en ondanks de pogingen die ik doe mezelf ervan te overtuigen dat ik me vergis, denk ik regelmatig aan Ayn Rands astronaut, die met zijn ruimteschip neerstort op een onbekende planeet. De planeet is begroeid en de astronaut kan er de lucht ademen. Toch handelt hij niet. Om te voorkomen dat hij mogelijk moet accepteren dat de aarde te ver weg is ernaar terug te keren, kijkt hij niet op naar de hemel en omdat hij veronderstelt dat de instrumenten van zijn ruimteschip beschadigd zijn geraakt toen hij neerstortte, laat hij die instrumenten voor wat ze zijn. Apathisch geeft hij zich over aan hoop en die hoop groeit als hij in de verte wezens ontwaart die lopen op twee benen. Die wezens zullen hem helpen zijn weg naar de aarde terug te vinden. We hebben van die astronaut nooit meer iets gehoord …
Rand, bedenk ik terwijl ik de frisse ochtendlucht opsnuif, predikte laissez-faire kapitalisme. Jeugdig onschuldig zag ik daar geen kwaad in tot ik me realiseerde dat juist kapitalisme nooit laissez faire mag zijn, zeker niet als democratie de bestuursvorm is waarnaast het onafhankelijk wil opereren. Misbruik makend van bruikbare droeftoeters in de politiek, de journalistiek en de wetenschap, medici incluis, en misbruik makend van onderwijzers en leraren—bruikbare droeftoeters per definitie—zal de top van de kapitalistische piramide onherroepelijk de gedachte die dient te schuilen achter een democratisch uit te brengen stem tot een emotie plooien, wat die top van de kapitalistische piramide tot de feitelijke bestuurders maakt van landen, gemeenschappen van landen en uiteindelijk de wereld. En uiteraard leun ik op Plato—van wiens kritiek op de democratie mijn onderwijzers en leraren van weleer niet op de hoogte leken te zijn—hoewel ik me van Plato niet herinner dat hij zich druk maakte om een zich ontwikkelende top van een kapitalistische piramide die na verloop van tijd tot een globalistische putsch in staat zou zijn. Toch denk ik dat Plato—ondanks Heraclitus’ terechte waarschuwing dat inzicht moeite kost—slechts een paar uur in de huidige westerse wereld nodig zou hebben om in te zien en in klare taal uit te kunnen leggen—zoals hij uitlegde waarom de democratie een kansloze bestuursvorm is—dat de filosofische, bestuurlijke en economische koers die de mensheid de laatste eeuwen vaart tot niets anders kan leiden dan tot een globalistische putsch met een misantropisch karakter en … Boris blaft schel. Zeven maanden oud, twintig centimeter hoog, rent hij om de pinscher en de poedel, die door hun bazen aan hun halsbanden van de grond worden getrokken.
“No se permiten los perros sueltos loslopende honden zijn niet toegestaan,” schreeuwt een van de mannen over Boris’ geblaf in mijn richting. Ik wandel door, roep Boris, die prompt achter me aan rent en vrolijk naar mijn broekspijpen hapt, en terwijl achter me het getier verstomt, dwaalt mijn blik van een versgeplaatste lantarenpaal naar het kasteel boven me, ruim duizend jaar geleden zonder de inzet van zwaar materieel door de Moren gebouwd.
Tegen de achtergrond van dat kasteel was een groep gemeentemedewerkers onlangs wekenlang met zwaar materieel in de weer om vijf houten palen langs dit pad te plaatsen waaraan ze halogeenlantarens met bijbehorende zonnepanelen monteerden—een volgorde van handelen die me verbaasde. Nooit eerder zag ik voor dergelijke doeleinden kromme palen in gebruik en het lukte de gemeentemedewerkers niet de lantarens zo aan de palen te monteren dat ze haaks op het pad staan. Geen van de lantarens doet het en ik denk dat ik zeker weet dat dat komt omdat de schijnwerpers die ’s avonds het kasteel aanstralen zoveel licht geven dat de sensoren in de lantarens veronderstellen dat het hier permanent dag is.
Boris en ik wandelen onder een stenen boog door die een galerij ondersteunt naar een vrijstaande toren naast het kasteel. We wandelen om de toren, en tussen dennenbomen door gaat het langzaam op huis aan. Langzaam, want Boris maakt werk van het snuffelen aan dennenbomen voordat hij een achterpootje optilt. Sinds Heidi en ik het toen vier of vijf weken oude diertje uitgehongerd in de bergen vonden, maken Boris en ik hier elke ochtend rond zes uur onze eerste wandeling—dit is de derde wandeling van vandaag. We zien de zon opkomen, horen hanen kraaien en duiven koeren en terwijl Boris snuffelt, voel ik me een Moor, die is omgeven door rust, schoonheid en wijsheid en die erop vertrouwt dat Abd al Rahmans despotisme de handelsgeest van de mensen binnen het kalifaat van Córdoba voldoende tempert om die handelsgeest geen heersende klasse te laten voortbrengen.
Maar Abd al Rahman leeft niet eeuwig en daarnaast is strijd met de Fatimiden of met de christenen op termijn onvermijdelijk. Winnen we die strijd of vlucht ik ooit in de boot van mijn oom, die visser is in Málaga, naar het land van mijn voorouders? Het maakt me niet uit. Het leven is een feest van kansen en mogelijkheden en ... de stroom valt uit en paniek overvalt me. Piekerend en schrijvend zit ik sinds die laatste wandeling met Boris alweer een uur achter mijn beeldschermen op de tafel in de keuken van onze grotwoning. De stroom valt hier elke dag een paar keer uit en elke keer als dat gebeurt, sust Heidi mijn paniek door me eraan te herinneren dat mijn computer mijn werk automatisch opslaat. Werkelijk tot rust kom ik pas als mijn computer weer is opgestart en ik zeker weet dat ik geen werk kwijt ben.
Geen gesus van Heidi. Tegenover me aan de keukentafel werkt ze zonder op te kijken verder aan haar boek—de laptop waarop ze werkt, trekt zich van het uitvallen van stroom niets aan—en ik realiseer me dat mijn humeur zóveel beter is dan het lang is geweest dat ik niet overeind spring om in de stoppenkast de hoofdschakelaar weer omhoog te klikken. In plaats daarvan geef ik mijn gedachten de ruimte naar onze toekomst te dwalen, die ons de afgelopen maanden een poets leek te bakken.
Ik uh... ik ontnam mezelf mijn toekomst door op school mijn kont tegen de krib te gooien—nadat ik ontdekte dat onderwijzers en leraren slechts bruikbare droeftoeters zijn. Heidi, daarentegen, behaalde ooit een HAVO-diploma en de gemiddelde toekomst die we daarmee samen hebben, was tot eind juli vorig jaar—toen we in Antequera arriveerden—duidelijk in de plannen die ze met ons heeft. Antequera was een tussenstation vanwaar onze toekomst ons naar een verlaten stuk grond in de bergen van Andalusië zou leiden waarop Heidi en ik zolang dat nog is toegestaan als kluizenaars zouden leven. Niets daarvan! Sinds de dag dat we ons realiseerden dat Andalusië anders voelt dan het in 2018 nog voelde, geeft onze toekomst taal noch teken en ondanks dat ik besefte dat onze toekomst waarschijnlijk met ons voorhad dat we ons een periode op onze boeken en blogs concentreerden, verslechterde mijn humeur.
Terugblikkend ben ik blij dat we ons een periode op onze boeken en blogs concentreerden, hoewel ik me gedurende die periode regelmatig afvroeg of ik geen eenvoudigere vocatie dan schrijven had kunnen kiezen, of ik er misschien toch dom aan had gedaan op school mijn kont tegen de krib te gooien. Inwendig grinnikend bedenk ik dat ik nu, als ik mijn kont op school niet tegen de krib had gegooid, waarschijnlijk gymnastiekleraar zou zijn en elke werkdag weer zou verzuimen ouders te waarschuwen voor de levensvreugde die ze hun kinderen ontnemen door hun overpronerende of supinerende voeten te negeren, hun X-benen, hun overgewicht, hun gebrek aan spiermassa, hun gebrek aan conditie en hun focus op beeldschermen. Maar misschien—en ik dacht er ooit over na me daartoe te bekwamen—zou ik nu archeoloog zijn en zou ik elke werkdag collega’s ridiculiseren die, niet zonder bewijs daarvoor, opperen dat er mogelijk een beschaving aan onze beschaving voorafging …
Heidi en ik concentreerden ons in Antequera op onze boeken en blogs. Kerstmis kwam en ging, regenwater verzamelde zich maandenlang elke dag weer op de patio voor onze grotwoning maar niet in de stuwmeren in de omgeving en … ik sta op, zie in de stoppenkast dat de hoofdschakelaar nog omhoog staat, ren naar het café op het plein voor onze grotwoning, Boris op mijn hielen, en leer dat in heel Spanje de stroom is uitgevallen.
Nog steeds geen stroom als we na een lange wandeling met Boris thuiskomen. We koken op onze gasbrander en na het eten en Kolonisten van Catan bij kaarslicht, stel ik voor een wandeling door Antequera te maken, waar het ongetwijfeld oergezellig is.
“Het is niet gezellig in Antequera,” merkt Heidi onkarakteristiek pessimistisch op, waarop ik kribbig reageer: “Hoezo niet gezellig? In elk café branden nu kaarsen. Mensen hebben instrumenten bij zich en het is overal feest. Dit is een avond die niemand ooit vergeet!”
“De cafés zijn leeg, want niemand kan betalen. Niemand heeft cashgeld.”
“Onzin! Alles gaat vanavond op de lat. Mensen betalen morgen of overmorgen.”
De maan is nieuw, de duisternis compleet, als Heidi, Boris en ik door Antequera kuieren. Nergens kaarslicht. Geen café open en geen mens op straat. Uit openstaande ramen klinkt geen gitaarmuziek of gelach en ogenschijnlijk zonder reden denk ik aan hoe ik me als kind voortdurend Rands vogeltje voelde, dat op de rand van zijn nest zit terwijl zijn moeder met haar snavel een voor een zijn veertjes uit zijn lijfje trekt. Als het vogeltje kaal is geplukt, duwt zijn moeder hem verder naar de rand van het nest en roept: “Vlieg, vlieg …”
De persistentie van opvoeders, onderwijzers en leraren ten spijt zag ik kans mijn veren te behouden. Nu loop ik door een stad waarin nog slechts vogeltjes zonder veren op de randen van nesten zitten.
“Wat doe je raar?” vraagt Heidi als we net voordat we weer thuiskomen langs een versgeplaatste lantarenpaal lopen op een pad onder het kasteel van Antequera.
“Even iets uitproberen,” antwoord ik terwijl ik naast de lantarenpaal—die weigert licht te geven—nog wat bokkensprongen maak en me realiseer dat ik onder andere omstandigheden ontsteld zou zijn na onze wandeling door Antequera. Ik uh… ik ben niet ontsteld. Een paar dagen geleden gaf onze toekomst plotseling taal en teken en dat is de reden dat mijn humeur beter is dan het lang is geweest. Heidi schudt haar hoofd en Boris hapt vrolijk naar mijn broekspijpen. Om een vrijstaande toren naast het kasteel en tussen dennenbomen door gaat het op huis aan, waar Heidi wat kaarsen aansteekt en ik op onze gasbrander water kook voor thee.
Ik schrik wakker van regendruppels op mijn gezicht en knipperend met mijn ogen naar de donkere hemel realiseer ik me dat het een forse bui is die ons overvalt. Ik wurm een arm uit mijn slaapzak en tik Heidi op haar schouder, die slaperig vraagt: “Wat is loos?” terwijl Boris zijn kop uit haar slaapzak steekt en er snel weer in wegduikt.
“Het regent. Hard. We moeten snel de auto in.”
“Ik zei toch dat …” “Wie de kust niet achter zich laat, zal nooit een oceaan ontdekken,” val ik haar in de rede.
“Waar heb je het nou weer over?”
“Plato.”
“Wat hebben we aan Plato? Het regent, hard, en we moeten snel de auto in.”
“Dat zei ik.”
Grinnikend zitten we even later tussen natte slaapzakken, matjes en kussens in de achterbak van onze Berlingo. Regen roffelt op het dak en Boris snuffelt wantrouwend aan de brander waarop ik water kook voor thee en koffie. 1 Mei 2025. Kwart over vijf in de ochtend. Een week geleden roerde onze toekomst zich in de vorm van een SMS-bericht dat ik kreeg van een Nederlander die ik niet ken, maar die me uitnodigde eens langs te komen in een dorpje in Arribes del Duero, een natuurgebied ter hoogte van Salamanca aan de grens met Portugal, waarnaar hij vanuit Barcelona een paar dagen eerder met zijn vrouw was verhuisd.
Kort nadat we twee dagen geleden na onze wandeling door Antequera thuiskwamen, sprong de stroom weer aan. Jammer wel. Ik uh… ik had het graag nog een paar dagen zonder stroom gedaan. We werkten eergisteren en gisteren door aan boeken en blogs, belaadden gistermiddag onze Berlingo met wat we nodig hebben voor de reis naar Arribes del Duero, zo’n zeshonderd kilometer van Antequera, en tuften achter de ondergaande zon aan. Op de oever van een meer rolden we na een paar uur rijden onze slaapzakken uit. Nu gaat het door een prachtig landschap noordwaarts en ik bedenk dat ik blij ben met het slechte weer. Als Arribes del Duero met dit weer aantrekkelijk is, dan …
Arribes del Duero ís nondeju aantrekkelijk! We wanen ons decennia terug in de tijd en dat voelt goed. Om elf uur rijden we het dorp Montelobado binnen. Boris, die uit Heidi’s raam hangt, blaft opgewonden. Ik vertrouw onze toekomst maar weet niet zeker of Heidi dat vertrouwen deelt als het op Montelobado aankomt. Ze zet Boris op haar schoot, kijkt naar me en zegt: “Het voelt goed, deze omgeving, maar het zal een aardige strijd worden hier een leven op te bouwen.”
Mijn hersens kraken tot Heidi vraagt: “Komt er meer Plato?” op het moment dat ik bedenk dat ik Heraclitus zoek en antwoord: “Nee, Heraclitus! Hij zei ooit dat strijd ieders vaders is. Van de een maakt hij een slaaf. De ander maakt hij vrij.”