Wat piept daar in het struikgewas?
- Nikko Norte

- 7 jul
- 11 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 4 okt
De twaalfhonderd olijfbomen op het stuk land waarop ik in een vorig leven woonde in de buurt van het Andalusische dorp Coín waren zo’n honderddertig jaar oud, geplant nadat luizen afrekenden met de druivenstruiken die tot rond 1860 op dat land groeiden. Om naar hartenlust te kunnen groeien, had elke olijfboom in alle richtingen twaalf meter vrije ruimte en veel, weinig of geen regen, de oogst was elk jaar aanzienlijk.
Voor honderdduizend peseta’s—zo’n dertienhonderd gulden—verkocht ik elk jaar de aankomende oogst aan een zigeunerfamilie en telkens als iemand me naar aanleiding daarvan voor de voeten wierp dat ik zakelijk een droeftoeter ben, schudde ik mijn hoofd. Alleen wie verzuimt de post plezier op te nemen in een kosten-batenanalyse eindigt vroeg of laat als droeftoeter.
Begin november, elk jaar weer, stapten twee mannen en twee vrouwen en twee soms drie van hun oudere kinderen uit een bestelauto die in alle vroegte mijn land op reed. Al snel lag om twee olijfbomen een net op de grond. Kletsend, lachend en zingend klopten mijn zigeunervrienden en ik met stokken op de takken boven de netten. Rijpe olijven vielen op de netten en als er geen olijven meer uit de takken vielen, leegden we de netten in rieten manden en verlegden we de netten.
Halverwege de ochtend haalden mijn vrienden uit een dichtgeknoopte doek allerhande gezonde lekkernijen tevoorschijn en zette ik koffie op mijn gasbrander. Kletsend en lachend aten we en dronken we koffie tot we weer aan de slag gingen. Rond het middaguur hield iedereen—behalve ik—een siësta onder een olijfboom en halverwege de middag pakten we onze stokken weer op. Een van mijn vrienden reed af en toe met de bestelauto heen en weer om de volle manden ergens te legen. Na vijf, zes dagen kwam er een einde aan de pret, maar een maand later kwamen mijn vrienden terug. Ze gaven me een paar flessen olie van mijn eigen olijven en kletsend, lachend en zingend klopten we de olijven uit de bomen die de eerste klop hadden overleefd. We bonden zaagbladen aan onze stokken, snoeiden alle bomen en twee, drie avonden zaten we rond een vuur dat we stookten van de afgezaagde takken. We kletsten, lachten, zongen en dansten sevillanas en elk jaar weer, net voordat de eerste najaarsregen viel, zag ik mijn vrienden met pijn in mijn hart vertrekken.
Een paar keer per jaar liet de lokale geitenhoeder zijn dertig, veertig geiten grazen op mijn land en in de bedding van een droogstaande beek die dat land doorkruiste. Dat laatste was belangrijk omdat die droogstaande beek, als de najaarsregen eenmaal viel, in een razende waterstroom veranderde.
13 November 2024. Terwijl ik onder een dreigend wolkendek in de auto op de parkeerplaats onder het kasteel van de Andalusische stad Antequera op Heidi wacht, die terug naar onze grotwoning rent, denk ik aan Diego, die mijn zaken behartigde toen ik nog tussen oude olijfbomen woonde. Diego vroeg me op een dag een formulier te tekenen dat me na indiening recht zou geven op een EU-subsidie op mijn olijfbomen. Ik weigerde te tekenen en hield Diego voor dat Spanje ooit de rente zou betalen over de subsidies die de EU het land verstrekt, ellende de valuta, en … een snurkje! Ik kijk opzij. Heidi vulde de ruimte tussen onze stoelen op met twee kussens. Op die kussens ligt een hondje.
“Slaapt Boris?” vraagt Heidi als ze in de auto stapt, onze paspoorten, die we waren vergeten, in de hand.
“Boris slaapt en droomt,” antwoord ik, waarop Heidi opmerkt: “Nou, dat gaat een spannende reis worden. Twee verlopen paspoorten en een hondje dat niet is geregistreerd.”
En een auto die allang op Spaans kenteken had moeten staan, vul ik in mijn gedachten aan, maar ik zeg niets en realiseer me plotseling hoever we van ons menszijn verwijderd zijn geraakt door ons druk te maken om paspoorten, al dan niet geregistreerde hondjes en kentekens. Maar ik realiseer me ook hoe blij ik ben dat ik weer vreugde lees in Heidi’s ogen.
Heidi raakte haar kinderen en een deel van haar familie kwijt op een manier die ik alleen geloof omdat ik erbij was. Ze gaf vanaf dat moment haar liefde aan Moos de herdershond—en een beetje aan mij, soms—maar Moos overleed onlangs en sindsdien gaat het niet goed met Heidi. Vorige week stelde ze voor door de bergen in de buurt van onze grotwoning te wandelen in plaats van naar de Torcal te rijden, een grillige rotsformatie waartussen we meestal wandelen, en dus ging het over modderige paden omhoog en omlaag door de bergen in de buurt van onze grotwoning. Alles wat we van Antequera af en toe zagen, was een glimp van het kasteel waarboven het rood en geel van de Spaanse vlag fel afstak tegen de grauwe lucht en net voordat die dag de eerste regen viel, hoorde ik een klagelijk piepje en zag ik uit mijn ooghoek iets vreemds in het struikgewas.
“Blijf staan, niet bewegen,” fluisterde ik over mijn schouder terwijl ik doorliep en na een paar meter voorzichtig door het struikgewas terugliep naar waar Heidi bewegingloos stilstond. Ik bukte en greep een nat, wit-bruin hondje, zo groot als een bol wol, in haar of zijn nek. De gil die het diertje gaf, ging door merg en been. Snel zette ik een paar stappen en drukte ik Heidi het hondje in haar armen. Ik zag de vreugde terugkeren in haar ogen, zag haar liefde in het hondje stromen, zag hoe het diertje zich ontspande en wist dat het snel beter zou gaan met Heidi—en met het hondje.
Door de inmiddels stromende regen wandelden we zwijgend door tot Heidi zei: “Het is een mannetje en hij heet Boris.”
“Natuurlijk …”
Terwijl ik iets later doorweekt Antequera in fietste om een vlooienkam en wat bijtstokjes te kopen, knipte Heidi thuis de vlooiennesten uit Boris’ vacht en waste ze hem. Ik kamde hem tot hij vlovrij was en die nacht sliep het ventje ogenschijnlijk tevreden tussen onze kussens op ons bed, zijn buikje vol—en wandelde ik tweemaal met hem door de donkere nacht rond het kasteel van Antequera.
Ondanks het dreigende wolkendek is het nog droog als we Antequera achter ons laten. Heidi schenkt uit haar Stanleythermos rooibosthee in haar mok en sturend met mijn knie schenk ik uit mijn thermos koffie in mijn mok. Net op tijd zie ik de Guardia Civilagent die ons een fuik in wenkt. Heidi heeft al een hand vrij en pakt mijn thermos uit mijn rechterhand. Ik pak met die rechterhand mijn mok uit mijn linkerhand, laat mijn raam zakken, zoek naar de woorden die ons uit deze situatie kunnen redden—terwijl ik me realiseer hoever we van ons menszijn verwijderd zijn geraakt door ons druk te maken om een paar malloten in een uniform—en zie tot mijn verbazing hoe de agent naast wie we tot stilstand zijn gekomen, gebaart dat we verder kunnen rijden. Mok terug naar mijn linkerhand, een knipoog naar de agent, die hoofdschuddend toekijkt, schakelen, optrekken, nog een keer en nog een keer schakelen, mok weer naar de rechterhand, raam dicht en voordat de mok opnieuw van hand wisselt en ik opnieuw schakel, kijken Heidi en ik elkaar een moment verbaasd aan en rolt Boris zich op zijn rug, zijn nog roze pootjes in de lucht.
Door het tapijt van olijfbomen waarin Andalusië is veranderd, tuffen we naar het noorden. De meeste olijfbomen—maximaal dertig jaar oud, geplant na de invoering van de EU-subsidie op olijfbomen—staan te dicht tegen elkaar aan en als de omvang van de waanzin van wat ik zie tot me doordringt, voel ik me ongemakkelijker dan toen we zojuist die Guardia Civilfuik in reden.
Het oogsten van olijven—ik heb wat ervaring—is arbeidsintensief en natuurlijk hebben de mensen die tegen relatief lage kosten en enorme baten de tanks bouwen die hun weg vinden naar Oekraïne—en daar snel in schroot veranderen—geprobeerd schudmachines en olijfzuigers te verkopen aan olijfboeren die niet werkelijk olijfboeren zijn. Iedere werkelijke olijfboer weet dat die machines en zuigers het plezier uit de kosten-batenanalyse van de olijfhandel filteren zonder dat ze aan de batenkant iets toevoegen. Het is onmogelijk meer olijven te oogsten dan dertig jaar geleden en tevergeefs probeer ik te begrijpen waarom Noord-Europeanen koste wat het kost de post subsidie Zuid-Europese olijfbomen opgenomen willen zien in hun kosten-batenanalyse.
Veel Zuid-Europeanen die de afgelopen dertig jaar olijfscheuten plantten, irrigeren die scheuten—om ze snel op echte olijfbomen te laten lijken—en dat heeft desastreuze gevolgen voor het grondwaterpeil. Daarnaast, en in tegenstelling tot de oorspronkelijke wildernis, kunnen olijfbomen de grond waarop ze groeien niet bijeenhouden als de najaarsregen zich roert zoals-ie zich in bijvoorbeeld 1997 roerde. De droogstaande beek die mijn land doorkruiste, veranderde in een kolkende rivier, die delen van mijn land zouden hebben meegesleurd zonder de honger van de geiten van de lokale geitenhoeder en ik bedenk hoe wonderlijk het is dat Noord-Europeanen ook het subsidiëren van de geiten van Zuid-Europese geitenhoeders in hun kosten-batenanalyse hebben opgenomen. De meeste geitenhoeders houden nu kuddes van vier-, vijfhonderd geiten in schuren waar ze af en toe naartoe rijden om troggen met voer en water te vullen en stront te scheppen. Vrijwel geen geit stilt zijn honger nog in de bedding van een droogstaande beek en wie in zo’n bedding zelf de handen uit de mouwen steekt, wordt beboet—gesteld de Guardia Civil niet staat te lummelen langs een doorgaande weg—en ik doe geen poging te begrijpen waarom in Spanje recentelijk het vrijhouden van droogstaande beddingen van beken strafbaar is gesteld.
Spanje—Andalusië meer dan andere delen van het land—betaalt inmiddels de rente over de subsidies die de EU het land verstrekt. Lach, zang en dans sterven een stille dood en als de najaarsregen zich dit jaar roert zoals de overheid voorspelt dat-ie zich zal roeren, is het aannemelijk dat dat tot problemen zal leiden.
“Klimaatcrisis,” zullen gangbaremediajournalisten roepen, terwijl ze “Mogelijk gemaakt door de EU” zouden moeten roepen.
Net voorbij het dorp Montoro nam ik zojuist een afslag en het was de vraag of onze Berlingo de heuveltop zou halen waar ik via een modderig pad op aan stuurde. Heidi schudde haar hoofd toen ik dat pad in draaide, maar nu staart ze verliefd naar Boris, die parmantig om ons heen waggelt. Ik staar naar de opgedroogde olijven, die in de modder liggen onder het tapijt van jonge olijfbomen, dat in alle richtingen tot de horizon reikt, en … nondeju! Sinds we twee uur geleden uit Antequera vertrokken, zwelg ik in negatieve gedachten en dat moet stoppen! Het gaat goed met Heidi en de kleine Boris. Boris’ melktanden komen door. We vermoeden dat hij zo’n zes weken oud is en ik zie hem struikelen over een olijfboomwortel als ik de deksel hoor trillen op de ketel op onze gasbrander. Ik ga zitten in een van de twee klapstoelen die ik net in de modder zette, giet kokend water op de koffie in de filter op de rand van mijn thermos, giet kokend water op de rooibos in Heidi’s thermos, giet nog wat water op de koffie en geef de snorrende brander aan Heidi, die hem naast haar stoel in de modder zet.
We eten de lever, uien en zoete aardappel die Heidi bakte en in mijn gedachten zie en hoor ik mensen kletsen, lachen en zingen terwijl ze met stokken op de takken slaan van de olijfbomen om ons heen. Schoorvoetend geef ik toe dat het gedaan is met Andalusië. Gratis geld vond aansluiting bij de aard van de Andalusiërs maar brak hun weerstand. Olijfboomtapijten maken eerdaags plaats voor zonnepaneel- en windmolenparken en … Boris duwt een poot tegen mijn been. Het duurt hem te lang tot ik hem weer mijn vork met een stukje lever of zoete aardappel voorhoud.
Net voordat de regen eindelijk losbarst, manoeuvreer ik het modderige pad af, Boris, tussen onze stoelen, alweer in slaap. Al na twintig minuten rijden we Andalusië uit en Castilië-La Mancha in. De omgeving voelt authentieker dan in Andalusië, maar de regen maakt het lastig er veel van te zien. We passeren Madrid en het is al even donker als een rood bord ons waarschuwt dat we Navarra binnenrijden. Niet veel later, tussen tot stronken gesnoeide druivenstruiken, bakken we bij het licht van de Petzls op ons hoofd een omelet met garnalen en spinazie. Het is weer droog, de lucht is fris en almaar struikelend over zijn eigen pootjes probeert Boris om ons heen te rennen.
We passeren Pamplona en eenmaal in de Pyreneeën, in het dorp Roncesvalles, parkeren we in een bosperceel langs een landweg die ik in stuurde. Boris waggelt achter ons aan als we de landweg lopend een paar honderd meter volgen. Terug bij de auto rol ik in een bed van herfstbladeren onze matjes en slaapzakken uit en leg ik onze kussens op de matjes. We kruipen in onze slaapzakken en kijken naar Boris, die twijfelend tussen ons in zit. Thuis slaapt hij meestal op Heidi’s kussen, zijn hoofd in haar nek. In dit donkeredierenbos besluit hij in mijn slaapzak te kruipen en ik grinnik inwendig als ik hoor hoe Heidi halverwege iets wat ze zegt in slaap valt. Ik snuif de frisse berglucht op, herinner me hoe ik onder de indruk was van de versie van het Roelantslied die ik als kind las—ridder Roland blies hier in de buurt zijn laatste adem uit—schrik wakker van Boris, die in mijn gezicht likt, en ontdek dat het regent—hard regent. Ik por Heidi wakker en gierend van de pret kleden we ons aan. We gooien onze matjes, slaapzakken en kussens achter in de auto en het is nog donker als we even later in het laatste dorp voor de grens naast een 4x4 van de Guardia Civil voor een café parkeren.
Boris waggelt snuffelend door het café. Heidi en ik drinken aan de bar koffie naast twee Guardia Civilagenten—die onwetend zijn van de misdaden waaraan we ons schuldig maken—en als we een halfuur later in het dorp Arnéguy Frankrijk in rijden, denk ik aan de keer dat ik in Arnéguy in een fuik van Franse en Spaanse douaniers reed. Heidi en ik verhuisden destijds van de stad Bayeux, in het Franse Normandië, naar het dorp Álora, in Andalusië. Om die verhuizing te faciliteren, hadden we voor een grijpstuiver een oude Citroën C15 gekocht, waarvoor we braaf een nieuw kentekenbewijs aanvroegen. Nadat we tweemaal samen naar Álora waren gereden, maakte ik alleen nog een rit naar Bayeux om onze laatste spullen daar op te halen. In Arnéguy, in een fuik van Franse en Spaanse douaniers, leerde ik dat de kentekenplaten op de C15 niet correspondeerden met ons nieuwe kentekenbewijs. Terwijl ik zocht naar de woorden die me uit die situatie konden redden, gaf een Franse douanier me het kentekenbewijs terug en gebaarde hij dat ik verder kon rijden …
Misschien omdat we toch van plan waren de C15 snel naar de sloop te brengen, verzuimde ik in Frankrijk nieuwe kentekenplaten te laten maken en toen Heidi na mijn terugkomst in Álora—en voordat dat we een sloop bezochten—voor een boodschap met de C15 naar de kust reed, werd ze in in de buurt van Málaga aangehouden door de Policia Local. Een agent wierp een blik op het kentekenbewijs en zei: “Algo no cuadra con la matrícula er klopt iets niet met de kentekenplaat, pero maar … está registrado a nombre de Nikko Norte, el matador! Eres su esposa ben je zijn vrouw? Adelante rijd maar door …”
Laat arriveren we in Nederland, waar we van afspraak naar afspraak rijden en ik te gast ben bij Forum Inside, bij Blckbx en in twee podcasts van Ab Gietelink. Met Boris maken we lange wandelingen door de duinen en met een zekere ontsteltenis realiseer ik me voor de zoveelste keer hoever we van ons menszijn verwijderd zijn geraakt als Heidi me vertelt dat ze heeft ontdekt dat honden, om te reizen binnen de EU, gechipt moeten zijn, een paspoort moeten hebben en ten minste drie weken voor de reis tegen rabiës moeten zijn ingeënt. Hoelang nog tot mensen alleen nog gechipt mogen reizen? Zoveel veiliger! Zoveel makkelijker! Maar om Heidi zich geen zorgen te laten maken, maak ik een afspraak bij een dierenarts.
De gil die Boris geeft als zijn chip wordt ingebracht, gaat door merg en been en als we een week later naar het zuiden rijden, Boris in slaap tussen onze stoelen, zijn pootjes iets minder roze, vraagt Heidi terwijl ze in Boris’ paspoort bladert of Boris echt tegen rabiës is ingeënt.
“Huh? Holistische dierenarts! Ze was het met me eens dat Boris geen risico loopt op rabiës—Spanje is er al bijna vijftig jaar vrij van—en als hij het toch oploopt, is hij ingeënt niet veel beter af dan oningeënt. Boris brengt oningeënt zijn blaffende oma niet in gevaar, maar de bijwerkingen van een rabiësinenting zijn forser dan de meeste dierenartsen weten of toegeven. Om de kosten-batenanalyse van de dierenarts kloppend te houden, moest ik wel betalen voor die rabiësinenting, maar dat deed ik met plezier …”
