top of page

Waar vlucht je heen?

Bijgewerkt op: 4 okt

Hoogte is veiligheid, zeker waar. Toch geeft het gepiep van mijn hoogtemeter geen rust, wat misschien komt omdat het ding dan weer regelmatig, dan weer erratisch piept of misschien—waarschijnlijk—omdat ik hier onder geen beding zou moeten vliegen.

 

10 Februari 2025. Heidi was gisteren jarig. Het was zondag en net als vandaag was het een zonnige dag. Soms roert het weersysteem DANA zich heftiger dan andere jaren en vaak, als dat het geval is, houdt slecht weer in Andalusië tot ver in het voorjaar aan, af en toe een paar zonnige dagen. Door de bergen reden we gisteren met Boris naar de kust, naar het dorp Torre del Mar, ten oosten van Málaga, waar Heidi en ik ooit woonden. We kuierden langs bekende plekken, langs ons oude huis en over het strand tot we ons in het gele zand lieten zakken en ik onze gasbrander uit mijn rugzak pakte om thee en koffie te zetten terwijl Boris, wiens DNA vermoedelijk allerlei terriërsoorten vertegenwoordigt, zich keer op keer door een minigolf uit de Middellandse Zee liet jagen, waarin hij wantrouwend kniediep—vier centimeter diep—heen en weer dribbelde. De winterzon, het verlaten strand, de strapatsen van een terriërpup—die we uitgehongerd in de bergen vonden—thee, koffie en een stuk van de vruchtentaart van notenmeel, die Heidi had gebakken. Het leven was goed …

 

Vanmorgen meldde ik me om negen uur bij het belastingkantoor in Antequera, een stad net boven Málaga, waar Heidi en ik nu alweer zo’n zes maanden wonen. Een obese beveiliger gebaarde me door een metaaldetectorpoort. Nadat ik die poort was gepasseerd, moest ik hém passeren, zijn beide duimen inmiddels in zijn riem gehaakt. Neus aan neus stonden we tegenover elkaar en getrouw de NAVO-doctrine dat de aanval de beste verdediging is, liet ik hem weten dat zijn metaaldetectorpoort defect is.

Qué …?

Tu portico de seguridad está roto,” herhaalde ik beleefd.

“Hoe kom je daarbij?”

“Ik heb mijn sleutels nog in mijn zak.”

“Die had je in het bakje moeten leggen.”

No es el punto daar gaat het niet om.”

No es el punto?

El punto es dat het werk dat je doet un … un trabajo falso nepwerk is, lo haces mal je doet het slecht y eres maleducado en je bent onbeschoft.”

Qué …?

Vas a dar dos pasos atrás je zet twee stappen achteruit en vraagt hoe je me van dienst kunt zijn.”

Tot mijn verbazing stapte vriend Boterletter achteruit. In plaats van te vragen hoe hij me van dienst kon zijn, vroeg hij of ik een afspraak had.

No necesito cita,” antwoordde ik nog steeds beleefd.

“Vandaag wel. Het is erg druk.”

“Het is negen uur en er is niemand,” probeerde ik nog, maar ik wist dat ik een verloren wedstrijd speelde toen een al even obese collega van vriend Boterletter uit een kantoortje stapte, één duim in zijn riem gehaakt, één hand aan de knuppel aan die riem. Vriend Boterletter gaf me een stuk papier en liet me weten dat ik het nummer erop kon bellen om een afspraak te maken.

“Ik ken dat nummer uit mijn hoofd. Als ik het bel, krijg ik een Zuid-Amerikaan te spreken die slechter Spaans spreekt dan ik en die me verwijst naar de website van de belastingdienst. Pero no necesito cita aquí maar ik heb hier geen afspraak nodig.”

Twee handen lichtten twee knuppels iets uit de ringen waarin die knuppels aan riemen hingen, tijd mijn verlies te nemen.

 

Terwijl ik Heidi, die met Boris op de stoep van het belastingkantoor op me wachtte, uitlegde wat er gaande was, stapten een vrouw en een man het belastingkantoor binnen. Door de glazen deur ving ik de woorden no cita op en zag ik hoe de collega van vriend Boterletter de vrouw en de man uit mijn gezichtsveld begeleidde. Ik stapte het belastingkantoor opnieuw binnen en vroeg vriend Boterletter of we het dan toch maar op een bronca, een rel, aan zouden laten komen. Wederom tot mijn verbazing wenkte hij me met zich mee naar een wachtruimte waarin een machine zo groot als een koelkast stond. In het beeldscherm van die machine konden twee opties worden aangetikt: con cita en sin cita. Vriend Boterletter tikte sin cita voor me aan, gaf me het bonnetje dat uit de machine rolde en wees naar een televisie aan een wand.

 

Op een stoel in een lege wachtruimte staarde ik naar het bonnetje in mijn hand. Onder de cijfers 09.20, waarschijnlijk het tijdstip waarop ik naar een balie zou worden geroepen, was #002 geprint, wat waarschijnlijk betekende dat ik vandaag als tweede aan de beurt was en dat de vrouw en de man die ik naar binnen was gevolgd de eerste vrije beurt aan een balie hadden geloot. Om 09.35 uur klonk uit de televisie een gongsignaal. Onder de donkergrijze balk in het beeldscherm waarin in witte letters #001 mostrador 04 stond, verscheen een lichtgrijze balk waarin in zwarte letters #002 mostrador 06 stond.

 

Aan balie 06 liet een vriendelijke vrouw die deed vermoeden dat ze een dagtaak had aan het onderhouden van haar obesitas me weten dat ze kon controleren of Heidi en ik inmiddels als fiscaal resident in Spanje zijn geregistreerd als ik een afspraak maak.

“Ik ben hier twee keer eerder zonder afspraak geweest,” bracht ik verbouwereerd uit. “Het controleren van onze fiscale status kost twintig seconden.”

Si, pero sin cita no se puede hacer zonder afspraak gaat dat niet.”

 

10.20 Las het klokje in het dashboard van onze Berlingo toen ik aan het einde van een doodlopende landweg uitstapte en Heidi gedag zei.

“Doe je voorzichtig?” had Heidi gevraagd. Als ik voorzichtig had willen doen, zat er een boek in mijn rugzak, flapte ik er bijna uit en ik loog: “Natuurlijk doe ik voorzichtig.”

 

De hoogste berg in de omgeving van Antequera flirt al maanden met me. Nadat we van het belastingkantoor naar huis waren gelopen, had ik koffiegezet in mijn Stanleythermos. Ik had een rugzak onder ons bed vandaan gepakt en had Heidi gevraagd me weg te brengen. Tot ik uit de auto stapte, voelde ik me onoverwinnelijk. Toen ik Heidi weg zag rijden, voelde ik me verslagen en waarschijnlijk omdat ik Boris tegen de zijruit van de auto had zien staan, een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht, dwaalden mijn gedachten naar de keer—alweer meer dan vijftien jaar geleden—dat ik Heidi’s kinderen het verhaal vertelde van de kleine indiaan die zijn moeder vraagt waarom indianen van die rare namen hebben, zoals Vliegende Pijl. De oudste van Heidi’s kinderen was tien en Heidi had vanuit de keuken haar hoofd geschud. Omdat ik wist waarom ze haar hoofd schudde, maakte ik het verhaal langer en langer en werd Heidi in de keuken luidruchtiger en luidruchtiger. De tranen van het lachen liepen over mijn gezicht toen mama-indiaan aan het einde van het verhaal haar kind niet Twee Neukende Hondjes noemde—zoals ze meestal doet als ik dat verhaal vertel—maar Poepend Hondje. En logischerwijze dwalen mijn gedachten door naar de keer dat Heidi’s zoontje en ik een mengsel maakten van pindakaas en stroop. We hadden dat mengsel onder zijn schoen gesmeerd voordat we het huis van zijn oma binnenstapten, hij, zonder dat iemand het merkte, voorzichtig stappend op zijn hak. Ik dacht dat ik erin bleef van het lachen toen het ventje—zeven jaar oud—de hondenpoep onder zijn schoen ontdekte, er een vinger in stak en er een hap van nam.

 

Geen Berlingo meer te zien toen ik over een schouder keek. In Antequera, zes kilometer achter me—ooit een bruisende medina—wordt niet meer gelachen. De Antequeranen zijn druk met het bijeenscharrelen van de euro’s die nodig zijn de illusie levend te houden dat niemand met kwade bedoelingen een overheidsinstelling kan betreden. Man, als ik de scepter zwaaide over een beveiligingsbedrijf, dan zou ik het wel weten. Ik uh… ik zou af en toe een schreeuwende idioot een overheidsinstelling in sturen. En zou ik meer scrupules hebben als ik de scepter zwaaide over een bedrijf dat in bommen grossiert?

 

Langzaam ging het via een zigzaggend pad een zadel op dat de hoogste berg in de omgeving verbindt met de op een na hoogste berg. Vanaf het hoogste punt van het zadel ging het westwaarts en steil bergop. Driehonderd hoogtemeters naar de top van de berg? Vierhonderd? Niet in staat mijn verslagenheid van me af te schudden, ging het stap voor stap hoger en hoger tot ik aan de film The Thomas Crown Affair dacht en Nina Simone zich roerde in mijn gedachten.

 

                                          Sinnerman, where you gonna run to?

                                                        Sinnerman, where you gonna run to?

 

Ik voelde mijn rug zich rechten. Sneller ging het bergop. I got to run to the rock, please hide me, I run to the rock … en ik rende. Niet hard, maar in looppas ging het bergop. Negentien jaar oud was ik, pukkel met berenlul op mijn rug, op weg naar het behalen van mijn groene baret. What's the matter with you rock? Don't you see I need you, rock? Hoger en hoger ging het, mijn benen in brand.

 

Uitgeput bereikte ik de top van de berg, waar ik ging zitten in het gras. Diep ademde ik de frisse februarilucht in, de zon op mijn gezicht. Ik schonk koffie in de dop van mijn thermos en voelde me gelukkig. Málaga verschool zich achter een bergkam, maar ver in de verte zag ik Málaga’s luchthaven. Milde wind uit het zuiden. Ik bedwong de dwang meer koffie te drinken, pakte mijn paraglider uit mijn rugzak, legde het ding uit in het gras, keerde mijn rugzak binnenstebuiten en gespte mezelf in de gordel die ik op die manier had gecreëerd. De lijnen van de paraglider aan de karabiners aan de gordel, noodparachute aan diezelfde karabiners, A-lijnen in de hand en twee stappen voorwaarts. Achter me kwam de glider omhoog. Ik remde het ding af door de stuurlijnen iets in te trekken en vloog een seconde later waar ik onder geen beding zou moeten vliegen …

 

Het gepiep van mijn hoogtemeter geeft geen rust. Het ding piept dan weer regelmatig, dan weer erratisch. Hoogte is veiligheid, zeker waar. Maar niets op het noordelijk halfrond maakt de lucht zo onstuimiger als de februarizon. Die lucht is doorgaans nog koel in februari waardoor de warme lucht boven de akkers onder me, waarop de februarizon instraalt, snel stijgt. De verschillende akkers absorberen de straling van de zon verschillend en daardoor heeft de lucht waardoor ik vlieg telkens weer een andere verticale snelheid. Mijn glider krijgt ervan langs en klapt voortdurend in, dan weer links, dan weer rechts, dan weer van voren. Eén verkeerde reactie van mijn kant en ik eindig in een spin of erger. Technisch gezien vecht ik voor mijn leven. Ik weet dat ik bang ben, maar het boeit me niet en … Sinnerman, where you gonna run to? Sinnerman, where you gonna run to?

 

Ruim driehonderd meter hoogte heb ik gewonnen sinds ik een paar minuten geleden opsteeg. Hotsend en botsend vlieg ik zonder radio door Málaga’s Class D airspace, wat … laat ook maar. Ik uh… ik had mezelf wijsgemaakt dat ik na een kwartier vliegen weer op de grond zou staan. Als dit zo doorgaat … and I ran to Devil. He was wailing, and I ran to the Devil …

 

Waarschijnlijk omdat ik nu boven de westelijke uitlopers van de Torcal vlieg, een bijzonder natuurgebied dat ik op dit moment niet zo bijzonder vind, is de lucht stabieler. Twee kilometer, schat ik, tot ik over de bergkam vlieg die de zuidelijke begrenzing van de Torcal vormt. Twintig kilometer snelheid over de grond? Zes minuten rust? Relatieve rust want mijn hoogtemeter blijft piepen—redelijk regelmatig—en in de display ervan lees ik dat ik bijna negentienhonderd meter boven zeeniveau vlieg. Man, ik ben nietig …

 

De Middellandse Zee recht voor me, de lucht te vochtig om Marokko te zien. Wel zie ik de bergrug waarachter Marbella ligt, waar ik woonde op het Plaza de los Naranjos. Ik zie de steengroeve van het dorp Coín, in de buurt waarvan ik woonde tussen olijfbomen, zie Málaga nu wel, waar ik woonde tegenover de Puerto del Candado, een kleine haven aan de oostkant van de stad, zie het dorp Álora, waar ik woonde met Heidi, en zie de meren van Ardales, waar Heidi en ik regelmatig wandelden. Links van me, ver weg, zie ik het meer van Viñuela, waar Heidi en ik wandelden toen we in Torre del Mar woonden. Ik houd druk op mijn stuurlijnen, ben Aeolus telkens weer te vlug af, ervaar een alertheid die surreëel is en bedenk dat ik mijn hart aan Andalusië verloor rond de tijd dat Andalusië zijn hart aan de EU verloor. Iets waarschuwt me nu al wekenlang dat het met Andalusië is gedaan. Natuurlijk hoop ik dat ik me vergis, maar Heidi en ik besloten te vertrekken. We hebben geen idee waarheen, hebben geen idee waar we nog even veilig zijn voor het oprukkende globalisme, en … Sinnerman, where you gonna run to? Sinnerman, where you gonna run to?

 

Piep … piep … piep. Zonder aanleiding—hoewel misschien omdat mijn situatie zich leent voor wat existentieel gepieker—pieker ik over het antwoord op een e-mail waarmee ik worstelde voor ons bezoek aan het belastingkantoor van Antequera vanmorgen. In die e-mail liet iemand me weten dat een van mijn boeken haar tot het stellen van wat existentiële vragen had aangezet. Hoog boven Andalusië, mijn hart bonkend in mijn keel, realiseer ik me dat het misschien een idee is om vóór het stellen van existentiële vragen de existentiële bekentenis ik weet het niet te doen. Ik uh… ik ben ervan overtuigd dat alles weetbaar is. El punto es dat ik niet alles weet en ik tijdens mijn leven niet alles te weten zal komen. De acceptatie daarvan geeft me de ruimte me te concentreren op het moment, op elk moment, en van het moment—zelfs dit moment—te genieten.

 

Veel existentiële discussies, bedenk ik, plooien zich naar de vraag of God bestaat. Jammer wel. Als ik in die discussies mijn ik-weet-het-nietbekentenis doe, noemen mensen me doorgaans hoopvol een agnost. Telkens weer maak ik daar agnostisch atheïst van omdat ik het bestaan van goden of God geen aannemelijke en ook geen aantrekkelijke optie vind. Daarnaast geloof ik heilig dat werkelijk geloof in goden of in God een recent fenomeen is. Geen oude Griek zou werkelijk hebben geloofd dat ik het hoog boven Andalusië met Aeolus aan de stok heb en geen middeleeuwer zou werkelijk hebben geloofd dat vader, zoon of heilige geest invloed hebben op mijn situatie. Goden en God maakten het praten over wat we niet weten makkelijker tot een paar mensen besloten God te misbruiken in een eerste poging het pad naar globalisme te plaveien, een pad dat leidt naar een bestaan waarin negenenveertig en half procent van de wereldbevolking—duimen in de riem gehaakt, een knuppel aan die riem—erop toeziet dat negenenveertig en half procent van de wereldbevolking in de wensen voorziet van één procent van de wereldbevolking en dat … mijn glider kiept naar achteren.

“Handen hoog,” gilt een stem in mijn hoofd. Net voordat de glider overtrekt, duikt het ding naar voren. Op tijd geef ik een ruk aan beide stuurlijnen. De glider komt even tot rust en ik hap naar lucht terwijl mijn hoogtemeter erratisch piept. Over de bergkam ben ik in een geweld beland dat er niet om liegt en als ik aan Icarus’ lot wil ontkomen dan … dan … oren aanleggen? Kansloos! Spiraalvlucht? Onmogelijk in deze turbulentie. B-stall?

 

Als ik boven mijn hoofd mijn vingers tussen de B-lijnen van de glider steek, zie ik ver onder me een wit autootje tussen de akkers rijden. Heidi is om de Torcal gereden en heeft me gespot. Ik haal diep adem en trek de B-lijnen naar beneden. De wind op mijn gezicht valt weg en het erratische gepiep van mijn hoogtemeter gaat over in droevige toon. Van mijn glider, zie ik als ik omhoogkijk, is niet meer over dan een smalle strook stof en ik weet dat ik daal met zo’n acht meter per seconde. Mijn hart bonkt harder in mijn keel dan ooit. Heb ik de mentale kracht dit twee, drie minuten vol te houden? Zodra ik de B-stall uitleid, zal ik de oren van de glider aan moeten leggen om niet alsnog weer te stijgen. Als ik die B-stall te langzaam uitleid, dan … Sinnerman, where you gonna run to? Sinnerman, where you gonna run to? All on that day …


 
 

Met jouw steun kan ik blijven schrijven.

Lieve groet, Nikko 🙂

Of doneer direct:

ES9430580709052720066355

BIC/Swift: CCRIES2AXXX

t.n.v. Nikko Norte

Dank je wel!

bottom of page