Swiebertje tussen ravijn en rede …
- Nikko Norte
- 14 uur geleden
- 10 minuten om te lezen
Forse horens op de kop van de berggeit die op me neerkijkt. Boven de geit cirkelen vier, vijf, zes enorme gieren. Ver onder me wandelt Heidi terug naar de auto.
Terwijl ik gisteren wat rommelde op Google Maps—even niet langer in staat me op mijn werk te concentreren—stuitte ik in de buurt van onze grotwoning in het Spaanse Antequera op een symbooltje met daarnaast de woorden via ferrata, Italiaans voor klettersteig waarvoor ik geen Nederlands woord ken. De foto’s die in een van mijn beeldschermen verschenen toen ik op het symbooltje klikte, overtuigden me ervan dat ik de start van die klettersteig makkelijk zou vinden. Heidi zag geen brood in het klimmen van een onbekende klettersteig maar stelde voor me ernaartoe te rijden.
In het geheel niet meer in staat me op mijn werk te concentreren, graaide ik onder ons bed naar de tas met onze klimspullen, waarin ik snel mijn klimgordel en klettersteigset vond. Verder graaiend herinnerde ik me dat we de gele bandslinger die ik zocht, weggooiden nadat we hem gebruikten om de achterdeuren van onze te vol geladen Berlingo halfgesloten te houden tijdens onze verhuizing naar Antequera, tweeënhalve maand geleden. Na een lange rit vanuit Catalonië—waar we voor Antequera woonden—bleek de bandslinger te ver te zijn doorgesleten er nog mee te kunnen klimmen. In plaats van die bandslinger hing ik vier setjes van twee paarse karabiners aan mijn klimgordel, tussen elke twee karabiners twintig centimeter bandslinger. Aan elkaar geklikt zijn drie van die setjes net zo lang als mijn gele bandslinger.
Een spinaziesalade met kalkoen maakte Heidi terwijl ik terug achter mijn beeldschermen op de keukentafel—kleine grotwoning—verder speurde naar veranderingen in de Engelse vertaling van De holbewonercode. Braaf markeerde ik tijdens het redigeren van die Engelse vertaling wat ik herschreef om dat over te kunnen nemen in de herziene Nederlandse versie van het boek. Al snel vergat ik dat markeren en nu moet ik regel voor regel … laat ook maar.
Op de bank in de woonkamer, borden op schoot, aten we Heidi’s salade terwijl we op Netflix een stukje van de film Dunkirk keken. Een volle maan begeleidde ons toen we na het eten een wandeling maakten door de wildernis ten oosten van Antequera, die al zo’n vijfhonderd meter van ons huis begint. Omhoog en omlaag ging het op paden tussen heuphoog struikgewas en telkens weer dwaalden mijn gedachten naar het stuk land in de wildernis in de buurt van het dorp Coín—zo’n vijftig kilometer ten zuiden van Antequera—waar ik ooit woonde. Op dat land had ik twee hindernisbanen gebouwd en man, niets mooiers dan over die hindernisbanen rennen bij volle maan! De dichtstbijzijnde bewoning kilometers bij me vandaan. Geen artificieel licht, hoe ver ik ook keek. De grillige vormen van de honderden olijfbomen waartussen ik rende …
Als ik niet op een platform in een hindernis een plekje boven de olijfbomen en onder de sterren zocht om te genieten van de geluiden van de nacht stak ik buitenadem de hangbrug over een doorgaans droogstaande beek over. Op een betonnen platform waarop ik een vuurplaats had gemetseld met daaromheen een paar stenen banken brandde snel een kampvuur en starend in de vlammen—zoveel beter dan Netflix—voelde ik me gelukkig.
Ook gisteravond voelde ik me gelukkig. Misschien was het de volle maan, misschien was het de wildernis waardoor we dwaalden en misschien was het de gedachte aan de onbekende klettersteig die ik vandaag zou klimmen. Waarschijnlijker was het dat ik me gelukkig voelde omdat het vrijdagavond was en ik wist dat ik twee dagen verlost zou zijn van zich tot tirannen ontwikkelende volksdienaren.
Twee keer eerder woonde ik in Andalusië—de laatste keer samen met Heidi. Acht keer migreerden Heidi en ik de afgelopen tien jaar tussen Europese landen. Natuurlijk was het soms lastig de administratieve puntjes op de i te zetten. In Antequera krijgen we de i’s niet bijeengesprokkeld, laat staan de puntjes erop. Nee, nee en nee is wat we horen in de kantoren van overheidsinstellingen die we binnenstappen en frustratie hobbelt met ons mee tijdens onze tochten door Antequera’s straten, op jacht naar de nummers, zegeltjes, codes en vinkjes die uiteindelijk—daar gaan we vanuit—tot onze digitale erkenning leiden.
Net voor elf uur waren we gisteravond thuis en te nerveus om snel in slaap te vallen—Petzl op mijn hoofd om Heidi niet wakker te houden—las ik in bed Émile Zola’s L’Assommoir, onderdeel van een reeks boeken die Hachette in de jaren 70 uitgaf en die ik al jaren compleet probeer te verzamelen als we in Frankrijk zijn en op rommelmarkten stuiten. Vroeg was ik vanmorgen in de weer met het maken van ons ontbijt en het zetten van rooibos- en kurkumathee. Terwijl we ontbeten, keken we nog een stukje Dunkirk en voordat de zon opkwam, waren we onderweg.
Zaterdag 18 oktober 2024. Het was nog niet zo makkelijk de start van deze klettersteig te vinden. Nadat ik mijn klimgordel had aangetrokken, mijn klettersteigset eraan had bevestigd en mijn rugzak over mijn schouders had gegooid, lieten we de auto achter waar het pad waarop we reden te smal werd. Een halfuur struinden we in de ochtendschemer door steil oplopend en lastig begaanbaar terrein naar een rotsformatie die ik dacht te herkennen van de foto’s die Google Maps me gisteren liet zien. Nog eens een halfuur schooierden we rond aan de voet van die rotsformatie tot Heidi in een spleet tussen de rotsen een verroeste staaldraad vond, waaraan ik prompt de twee karabiners van mijn klettersteigset vastklikte.
Vechtend met de paniek die me overviel, klom ik een paar meter omhoog, ondertussen de karabiners over de punten klikkend waar de staaldraad aan de rotsen is bevestigd. Heidi maakte een paar foto’s terwijl achter haar de zon opkwam. Ze riep omhoog dat ik voorzichtig moet zijn en zocht haar weg terug naar de auto. Nog een paar meter omhoog in deze spleet en ik kan verder klimmen via het type trap dat typerend is voor klettersteigs en dat bestaat uit stukken draadeind in de vorm van een nietje die als, zeg, stapgrepen in de rotsen zijn verankerd. Naast die stapgrepen de staaldraad waaraan ik tot aan het einde van deze klettersteig vastgeklikt blijf.
Langzaam voel ik me tot rust komen, mijn voeten tegen de rotswand voor me, mijn rugzak tegen de rotswand achter me. Bewegingloos kijkt de berggeit nog steeds op me neer en ik grinnik inwendig als ik denk aan het gezegde: benader een geit niet van voren, een paard niet van achteren en een dwaas niet van welke kant dan ook. Maar het grinniken vergaat me als ik me realiseer hoe het deel van de mensheid dat van het leven iets probeert te maken—doorgaans zonder iemand daarbij op de tenen te trappen—steeds steviger door dwazen in een houdgreep wordt genomen en … nondeju! Maandag vervolgen we onze tocht langs de loketten van dwazen. Nu is de lucht fris, staat de zon net boven de horizon en heb ik trek in koffie. Wat ik nodig heb om koffie te zetten, stopte ik thuis in mijn rugzak. Ik kan nu nog naar beneden klimmen, koffiezetten, terug naar huis wandelen en … langzaam gaat het omhoog. Los en weer vast klik ik mijn karabiners als ik een punt tegenkom waar de staaldraad aan de rotswand is bevestigd. Ik bereik de onderste stapgreep van de trap, hijs mezelf omhoog en klim verder in de wetenschap dat het verstandig is even niet naar beneden te kijken. De geit is verdwenen. De gieren cirkelen nog boven me. Hoger en hoger gaat het terwijl ik naast me mijn karabiners los en weer vast klik en mijn hart in mijn keel bonkt.
Mijn onderarmen branden als ik naar de hoogste stapgreep grijp. Ik graai met mijn rechterhand onder mijn rugzak naar een van de setjes karabiners aan mijn klimgordel en zie bevestigd waar ik bang voor was: het draadeind waarvan de stapgrepen zijn gemaakt, is te dik voor de karabiners.
“Geen paniek,” mompel ik in paniek terwijl ik het stukje bandslinger dat de twee karabiners met elkaar verbindt onder mijn linker wijsvinger klem. Ik klik de twee karabiners—die nu net onder de bovenste stapgreep bungelen—aan elkaar, pak met mijn rechterhand nog een setje karabiners, haak één van de karabiners van het setje aan de twee karabiners die ik net aan elkaar klikte, trek en duw mezelf omhoog, haak de vrije karabiner voor mijn buik aan mijn klimgordel en laat mezelf zakken tot ik in de klimgordel zit. Ik laat de stapgreep los, voel me iets kalmeren en maak de balans op van mijn situatie.
Dertig, veertig meter hoog hang ik tegen een gladde, verticale rotswand. De zon verwarmt me aangenaam en mijn uitzicht is fenomenaal. De stapgrepen gaan vanaf hier naar links langs de rotswand, een lage voor mijn voeten, een hoge voor mijn handen, een kleine meter ernaast de volgende twee, een overstap van telkens een kleine meter, boven de stapgrepen de staaldraad voor de karabiners van mijn klettersteigset.
Nadar ik die karabiners heb herschikt, zet ik mijn voeten terug op de stapgreep waarop ze zojuist nog stonden. Ik strek mijn benen om de druk van de klimgordel te halen, klik de paarse karabiners los en hang op de tast de setjes terug aan mijn klimgordel voordat ik de eerste stap naar links zet. Boven een onaangename diepte gaat het een meter of tien naar links tot de stapgrepen me weer omhoog leiden. Via een lichte overhang beland ik op een smal, steil oplopend plateau hoog boven de omgeving. Geen stapgrepen meer. Voorzichtig volg ik lopend, soms stukken klimmend, de staaldraad waaraan ik nog steeds ben vastgeklikt tot ik het hoogste punt van het plateau bereik. Als ik over de rand kijk, zie ik twee naast elkaar over een ravijn gespannen staalkabels. Tussen die twee kabels, iets lager, een derde kabel.
Ik klauter twee meter het ravijn in, klik de twee karabiners van mijn klettersteigset elk aan een van de twee hoge kabels en zet mijn voeten op de lage kabel. Ik haal diep adem en schuifel met mijn handen aan de hoge kabels over het ravijn dat uh… dat nogal een diep ravijn is. Vijftien, zestien meter naar de overkant, waar de kabels eindigen op een verticale rotswand waarop weer stapgrepen zijn verankerd en man, ik voel me niet goed. Mijn hart gaat tekeer, mijn mond is droog en ik ben mijn geslapjanus beu. Sinds ik deze klettersteig ontdekte—in een beeldscherm nota bene—ben ik nerveus en het laatste halfuur van mijn leven staat in het teken van angst, terwijl ik weet dat me niet werkelijk iets kan overkomen. Emotie, angst incluis, beleer ik mezelf, geeft kleur aan het leven. Zodra emotie overheerst, is het met het leven gedaan.
Midden boven het ravijn blijf ik staan. Onder mijn voeten beweegt de kabel van links naar rechts. Ik kijk naar beneden, kijk op naar de gieren, kijk weer naar beneden, beloof mezelf geen stap meer te zetten tot het laatste restje angst is wegge-ebt en denk aan de Italianen die net voor de eerste wereldoorlog in de Dolomieten de eerste vias ferratas aanlegden zodat militairen zich snel door die bergketen konden verplaatsen. 1914! Het leven veranderde snel, maar het was nog steeds voor vrijwel niemand mogelijk zich tot tiran te ontwikkelen, hoewel we het omgekeerde leren. We leren—en geloven graag—dat tirannen van het leven een hel maakten tot de mensheid democratie omarmde. Ach, ach. Wat we leren, is waardeloos zolang we ons niet afvragen wie het ons leert en waarom. Slechts een enkele tiran gedijde voor 1914—en dan slechts voor een korte periode—want de mensheid was weerbaar. Alleen individuen met een goed ontwikkeld gevoel voor reciprociteit konden zich opwerken tot een positie van macht of rijkdom—of konden een positie van macht of rijkdom behouden—en iedereen rond die individuen profiteerde van hun macht of rijkdom. Democratie maakte daaraan een einde. Democratie gedijt op emotie en verschaft juist individuen die het woord reciprociteit niet kennen—hoeveel filantropische organisaties ze ook in het leven roepen—de middelen macht en rijkdom te vergaren. Daarnaast verschaft democratie dwazen de mogelijkheid hun medemens te tiranniseren en ik denk aan Zola, die ooit opmerkte dat de waarheid, als we haar begraven, slechts zal groeien en … schuchter eerst, dan minder schuchter, grinnik ik voor de tweede keer vandaag inwendig als ik me realiseer dat ik me ondanks de onzin die door mijn hoofd spookt weer de zenkabouter voel die ik graag ben. Een zenkabouter die op een staalkabel boven een ravijn balanceert en leeft omdát de diepte waarboven hij balanceert hem angst inboezemt—en omdat rede hem ervan weerhoudt aan die angst nog langer toe te geven.
De gieren die boven me cirkelen, de frisse lucht, de zon die me verwarmt, het fenomenale uitzicht dat ik heb en Swiebertje die uit mijn rugzak “Kopjen kofjen” roept. Langzaam schuifel ik voorwaarts. Terwijl ik tegen het rotsblok leun waarin de drie staalkabels over het ravijn eindigen, klik ik de karabiners van mijn klettersteigset aan een verse staaldraad die hier begint en die me voor een fatale val zal behoeden tot aan het einde van dit avontuur. Hoger en hoger gaat het via stapgrepen en beklimbare stukken rots tot de staaldraad eindigt op een plek waar de kans op een fatale val niet meer aannemelijk is. Ik negeer Swiebertje en wandel vijf-, zeshonderd meter door de steil oplopend wildernis naar een volgende rotsformatie. Zonder veel geschooier vind ik aan de voet ervan een verroeste staaldraad, waar ik prompt de twee karabiners van mijn klettersteigset aan vastklik. De klim—deels via stapgrepen—is niet moeilijk maar gaat loodrecht omhoog. Na een halfuur stevig klauteren, klik ik op ruim dertienhonderd meter boven zeeniveau de karabiners van mijn klettersteigset los van de staaldraad en kijk ik ademloos van de hoogste bergtop in de wijde omgeving om me heen. De gieren zijn verdwenen. Ik zie Antequera ver onder me, zie de rots van de geliefden, die ik in een vorig leven als herkenningspunt gebruikte als ik hier vloog in mijn ultralight, en uh… natuurlijk sta ik niet op de K2, maar ik voel me goed.
Mijn rug tegen een rotsblok, mijn benen gestrekt voor me, zit ik in het gras en staar ik naar de Middellandse Zee in de verte. De strakblauwe lucht geurt licht naar aankomende regen. Mijn gasbrander snort onder een ketel water. Gezonde voeding, leren van wie werkelijk iets te leren is, schrijven, wildernis, avontuur, een kampvuur op zijn tijd, wat emotie maar overwegend rede en de zekerheid dat ik doe wat ik kan om niemand op haar of zijn tenen te trappen. Man, het leven is zo simpel …
Ruim vijfhonderd hoogtemeters heb ik erop zitten. Halfelf schat ik dat het is. Om één uur hebben Heidi en ik afgesproken bij El sombrerillo, een paddenstoelvormige rotsformatie, waar Heidi naartoe wandelt vanaf de parkeerplaats in de Torcal, een piepklein maar zeldzaam mooi natuurgebied. Tien kilometer heb ik te gaan, vierhonderd meter omlaag, driehonderd meter omhoog. Maar eerst koffie! Ik giet kokend water in de filter op de rand van mijn Stanleythermos, geniet van de geur van aankomende regen gemengd met die van koffie, schenk koffie in de dop van de thermos en mompel: “Sorry Swieb, geen koekjen …”
Om mijn werk te steunen, kun je je abonneren op mijn nieuwsbrief of een donatie doen.
Lieve groet, Nikko 🙂
Of doneer direct:
ES9430580709052720066355
BIC/Swift: CCRIES2AXXX
t.n.v. Nikko Norte
Dank aan iedereen die al gedoneerd heeft! Jullie maken dit mogelijk.
Wil je mijn blog op social media delen?