top of page

Kabouter Buttplug …

  • Foto van schrijver: Nikko Norte
    Nikko Norte
  • 3 mei
  • 11 minuten om te lezen

Bijgewerkt op: 6 dagen geleden

Het is warm. Droog warm, aangenaam warm. De kruidige geur van de omgeving. De strakblauwe hemel. De zon die alweer naar de horizon zakt. Zwarte stippen in de uitgestrekte velden waarover we uitkijken. Toros bravos! Twintig, misschien dertig meter voor ons dronken vijf enorme exemplaren water uit stenen troggen. Bewegingloos staren ze nu naar ons, dreigend, prachtig geproportioneerd, zwaar bewapend en gespierd en droog als bodybuilders voor een wedstrijd. Relikwieën uit tijden waarin leven nog leven was. Ik uh… ik haal met moeite adem en voel voor de derde keer vandaag mijn tranen branden terwijl ik uit mijn rugzak pak wat ik nodig heb om thee en koffie te zetten. Heidi is naast me gaan zitten in het dorre gras en kijkt naar de stieren voor ons terwijl ik me ondanks het verdriet dat al uren in me sluimert gelukkig voel en besef dat duende zich van me meester maakt, die wonderlijke emotie die verdriet en geluk combineert, een emotie die vrijwel niemand buiten Spanje kent. Melancholie komt in de buurt, maar duende is zoveel sterker dan dat …

 

De pracht van de vijf stieren die naar ons staren, herinnert me met meer overtuiging dan ik had voorzien aan el mundo taurino, de wereld van de corrida, een wereld waarvan ik ooit deel uitmaakte zonder dat ik recht had er deel van uit te maken. De mooist denkbare wereld en tegelijkertijd de meest betekenisvolle voor wie haar of zijn ogen ervoor durft te openen. Een wereld die in een ongecorrumpeerde vorm van kunst voorziet, de enige kunstvorm, aldus Ernest Hemingway, in which the artist is in danger of death. We lachen daarom. Natuurlijk lachen we daarom! Maar ons lachen is aangeleerd zoals veel van wat we de laatste decennia voelen, denken en zekerweten is aangeleerd en dus waardeloos is.

 

Kunst, is ons aangeleerd, is het exclusieve domein van mensen die kunst hebben gestudeerd—het hebben leren maken of het hebben leren beoordelen—en van mensen die het zich kunnen veroorloven, hoewel dat laatste niet helemaal waar is. De meeste vooral westerse samenlevingen investeren immers volop in wat gediplomeerde kenners van kunst als kunst beoordelen en dat maakt het voor ieder lid van die samenlevingen mogelijk zich door kunst te laten emotioneren of zich erdoor tot denken of relativeren te laten aanzetten en mijn cynisme, dat zich de laatste vijf jaar te regelmatig roert, doet een greep naar de macht als ik denk aan de verkeerschaos die er vaak is op het Rotterdamse Eendrachtssplein omdat te veel mensen zich geroerd verdringen rond Kabouter Buttplug.

 

Van alle drama’s die de mensheid zich de laatste tienduizend jaar heeft laten aanleunen, is het loslaten van kunst en cultuur het meest desastreuze en als dat betekent dat ik de holocaust ontken, of bijvoorbeeld de Arabische slavenhandel, bevestigt dat slechts dat ons lachen, voelen, denken en zekerweten is aangeleerd. Een petitie voor het verbieden van de corrida én voor het sturen van meer tanks naar Oekraïne kan ons inmiddels op hetzelfde formulier worden voorgelegd, slechts één handtekening vereist, en uh… man, hoe is het mogelijk dat ik in deze omgeving mijn cynisme de ruimte geef de duende die zich van me meester maakte te overschaduwen?

 

Onze gasbrander snort onder een ketel die ik met water heb gevuld. Ik schep rooibos in een zakje dat ik op Heidi’s Stanleythermos leg, schep koffie in de filter die ik op de rand van míjn thermos heb gezet en kijk opnieuw naar de stieren voor ons. Opstijgende warme lucht is alles wat beweegt tot een van de stieren op ons afstormt. Ik voel hoe ik mijn kaken op elkaar klem en mijn hakken in het zand druk. Niets mag de doodsangst die ik voel verraden. Hoe het leven ons soms ook op de proef stelt, angst helpt ons niet verder. Elegantie is de sleutel en dus beweeg ik subtiel de hand met daarin mijn muleta. Ik zie de stier zijn koers iets verleggen, hoor zijn hoefslag, voel hoe zijn flank me schampt, hoor duizenden mensen het woord bien scanderen zoals mensen dat doen in Rotterdam als het ze lukt zich los te maken van Kabouter Buttplug en over de Westersingel de beeldenroute volgen en oog in oog komen te staan met uitingen van kunst die zo intens zijn dat ze zich in het diepst van hun ziel geraakt voelen en … vertwijfeld vraag ik me af of mijn cynisme niet stilaan aan het obsessieve grenst …

 

Dinsdag 6 augustus 2024. Afgelopen woensdag arriveerden Heidi en ik vanuit Nederland in ons nieuwe huis in Antequera, een stadje ten noorden van Málaga, in het zuiden van Spanje. Van ons nieuwe huis hadden we foto’s gezien op het internet en in de veronderstelling dat de eigenaar ten minste nog een gesprek met ons wilde voeren om zich ervan te overtuigen dat wij haar nieuwe huurders zouden worden, togen we zuidwaarts. Tot onze verbazing waren de formaliteiten met de dochter van de eigenaar in twee tellen afgerond en Heidi en ik wonen nu officieel in een piepkleine grotwoning onder het kasteel van Antequera, hoewel ik het woord officieel misschien te gemakkelijk gebruik.

 

Om voor 2002 een migratie binnen Europa te bekrachtigen, voldeed een bezoek aan een politiebureau in de gemeente van vestiging. Een Europeaan die sinds 2002 binnen Europa migreert, moet rekenen met een frustrerende tocht langs kantoren en loketten. Acht keer legden Heidi en ik die tocht de afgelopen tien jaar af en vanmorgen boekten we in Antequera ons eerste succes: het document dat onze woonplaats in Antequera bevestigt, onze empadronamiento, kon worden geprint. In het kantoor waar die empadronamiento zou worden geprint, presenteerden we de documenten die het printen ervan rechtvaardigen en die we vorige week donderdag en vrijdag in andere kantoren bijeensprokkelden. Het kostte ons echter zoveel tijd de ambtenaar belast met het printen van empadronamiento’s ervan te overtuigen dat we voldoende documenten voor haar bijeen hadden gesprokkeld dat ons bezoek aan het kantoor waar een aanzet zou worden gemaakt voor het vervangen van onze Catalaanse zorgverzekeringspassen door Andalusische erbij inschoot.

 

Toen we na dat empadronamientoavontuur naar huis wandelden, zagen we hoe een oude vrouw worstelde om de grote, eiken voordeur van een monumentaal pand open te houden en haar boodschappenwagentje twee treden omhoog en naar binnen te tillen. Ik onderdrukte een vreemd verlangen te timen hoelang het zou duren tot iemand haar te hulp schoot, sprintte auto’s, scooters, elektrische steps en in telefoons starende mensen ontwijkend naar de overkant van de straat, ontdekte dat de dranger op de deur zwaar was afgesteld, dat het boodschappenwagentje fors was beladen en dat de vrouw zich onhandig had bekneld en net op het moment dat mijn cynisme vandaag de eerste greep naar de macht deed door me voor te houden dat de vrouw mijn bedoelingen misschien verkeerd uit zou leggen en om hulp zou roepen, schoot Heidi—iets minder snel op de twintig meter sprint—me te hulp. De vrouw en het boodschappenwagentje vonden hun weg naar binnen, ik vond langs Heidi, die met haar rug tegen de deur leunde, mijn weg naar buiten en net voordat Heidi ook naar buiten stapte, riep de vrouw haar een halt toe. Ze rommelde in haar handtas, drukte ons allebei een in cellofaan verpakt zuurtje in de hand en man, ik weet dat het niet normaal is beloond te worden voor het openhouden van een deur, maar starend naar dat zuurtje voelde ik me teruggeslingerd naar de tijd waarin leven nog leven was, voelde ik voor de eerste keer vandaag mijn tranen branden en uh... laat ook maar.

 

Lang duurde het niet voordat ik voor de tweede keer vandaag mijn tranen voelde branden. Uit een e-mail die ik opende na terugkomst in onze grotwoning leerde ik dat Carlito, een van de banderillero’s met wie ik door Spanje reisde toen ik nog deel uitmaakte van el mundo taurino, veel te vroeg was overleden.

 

Het was ons plan na het printen van onze empadronamiento en na een bezoek aan het kantoor waar zorgverzekeringspasjeszaken worden geregeld naar Catalonië te rijden, waar we nog woonden voordat we ruim twee maanden geleden naar Nederland reisden. In het dorp Roses wilden we een deel ophalen van onze bezittingen, die we daar in een opslag achterlieten. Het was te laat aan die rit te beginnen en ik stelde voor in plaats daarvan naar Sahagún te rijden, een dorp in het noorden van Spanje—minder ver dan Roses—waar we voor middernacht kunnen zijn. In Sahagún bestiert José Juan, een van mijn andere twee banderillero’s van weleer, een hostal voor pelgrims onderweg naar Santiago de la Compostella. José Juan onderhoudt geen digitaal contact met de wereld en ik weet dat hij het op prijs zal stellen als ik hem vertel dat Carlito is overleden. Pas om drie uur vanmiddag, ruim twee uur geleden, vertrokken we en ik wist dat we hier, net boven Sevilla, niet ver van de doorgaande weg toro’s bravo’s zouden vinden.

 

Ik giet kokend water op de koffie in de filter op de rand van mijn thermos, giet kokend water in Heidi’s thermos, laat het zakje rooibos in Heidi’s thermos zakken, schroef de dop op die thermos, giet meer water op de koffie en om even niet aan Carlito te denken, dwing ik mijn gedachten naar mijn eerste ontmoeting, lang geleden, met José Juan.

 

Paginalange verhandelingen schreef ik twee maanden lang in mijn dagboek tot ik toegaf dat de ontsteltenis waarmee ik na het bijwonen van een corrida uit een arena was gevlucht aangeleerde ontsteltenis was geweest. Om het onderzoek te doen naar de wereld van de corrida dat ik vond dat ik verplicht was te doen, zocht en vond ik werk als knecht op een boerderij waar toro’s bravo’s worden gefokt. Ik leerde Spaans spreken, leerde paardrijden, leefde het meest authentieke leven dat ik kon leven, ontdekte niets wat mijn ontsteltenis in die arena had kunnen rechtvaardigen en na twee jaar onder toro’s bravo’s te hebben geleefd, besloot ik mijn onderzoek naar de wereld van de corrida meer diepgang te geven door te proberen matador te worden.

 

Op de boerderij waar ik werkte, zou ik uitgelachen worden om wat ik had besloten en ik belde een kennis van wie ik hoopte dat hij me kon helpen. Die kennis maakte een afspraak voor me in Málaga met een man die zich de volgende dag in Café Flor, tegenover de plaza de toros, voorstelde als Pepe Sanchéz. Rond de zestig schatte ik hem. We bestelden koffie en praatten. Pepe was ooit matador geweest. Hij besteedde nu zijn tijd aan het begeleiden van aankomende matadors en ik begreep waarom Pepe de man was met wie ik in contact was gebracht. Toen ik hem uitlegde dat ik een fulltime trainer zocht die me zou helpen matador te worden, schoot Pepe in de lach en zijn lach bewees zich aanstekelijk. Een paar minuten was ik het middelpunt van vermaak in Café Flor. Verbolgen rekende ik af en liep ik terug naar mijn auto, Pepes ogen in mijn rug. Net voordat ik teleurgesteld thuiskwam, belde ene José Juan Sánchez me op mijn mobiele telefoon. Hij stelde voor elkaar de volgende dag te ontmoeten in Café Flor in Málaga.

 

José Juan, toen ik hem de volgende dag ontmoette, vertelde dat zijn vader hem bijna tot zelfmoord had gedreven in zijn pogingen een matador van hem te maken. Pas nadat hij na ruim tien jaar trainen in een arena zijn eerste stier tegemoettrad, die korte metten met hem maakte, gaf zijn vader het op en werd José Juan banderillero. Het was voor mij onmogelijk, José Juan was daar duidelijk in, ooit matador te worden, maar niemand, hield hij me grinnikend voor, hield me tegen het te proberen. Het salaris dat hij vroeg, was redelijk en de volgende dag meldde ik me voor mijn eerste training op het gele zand van de plaza de toros van Málaga. José Juan was ervan uitgegaan dat ik na een uur zwaaien met een capote zou beseffen dat mijn missie onmogelijk was. Wat we geen van beiden wisten, was dat we aan de vooravond stonden van een onvoorstelbaar avontuur dat jaren zou duren, dat ons door heel Spanje zou voeren, dat ons tot vrienden voor het leven zou smeden en dat ... “Dank je,” onderbreekt Heidi mijn gedachten als ik haar in die gedachten verzonken de mok geef waarin ik rooibosthee schonk. De kruidige geur van de omgeving mengt zich met die van de koffie die ik voor mezelf inschenk. De stilte. De opstijgende warme lucht. De vijf stieren die nog steeds naar ons staren.

 

Ik uh... ik was verdrietig en gelukkig op het zand van Spaanse arena’s, waar de oprukkende schaduw het onweerlegbare voortschrijden van de tijd verbeeldt, waar de dood onontkoombaar is en ter meerdere glorie van het leven wordt geaccepteerd en waar een mens aan zijn angsten ten onder gaat of ze tegemoet treedt. We lachen daarom. Natuurlijk lachen we daarom, maar ... “Als het aan mij ligt,” onderbreekt Heidi opnieuw mijn gedachten, “slapen we hier, maar je hebt José Juan beloofd dat we voor twaalven bij hem zijn. Is hij Curro in Onbevlekte perceptie?”

“Ja, José Juan is Curro in het boek.”

 

Tot de duisternis valt, zien we toro’s bravo’s in de uitgestrekte velden langs de weg noordwaarts en eenmaal in Sahagún omhelzen José Juan en ik elkaar en omhelzen we elkaar opnieuw. De pelgrims in José Juans ouderwets gezellige hostal slapen en natuurlijk maak ik geen bezwaar als hij me vraagt een vuur in de haard aan te steken. Het kost even tot José Juan is hersteld van het nieuws van Carlito’s overlijden, maar dan, en terwijl het licht van het vuur in de haard op onze gezichten danst, vertelt hij Heidi tot diep in de nacht verhalen die ik me al niet meer herinner over onze tijd samen, mijn rol beperkt tot verlenen van linguïstische assistentie op de momenten dat José Juans Andalusische accent een vraagteken op Heidi’s gezicht plaatst.

 

De zon zakt achter ons naar de horizon als we de volgende dag Catalonië binnenrijden. Geen stieren in de uitgestrekte velden langs de weg oostwaarts. Vee leeft in Catalonië in te grote aantallen in enorme schuren en de ontsteltenis waarmee Heidi en ik doorgaans thuiskwamen na een wandeling door die velden was niet aangeleerd. De stank. De groene containers voor elke schuur, gevuld met de kadavers van de dieren die de voorgaande uren niet hadden overleefd …

 

Het is warm in de opslag in Roses waar Heidi en ik met onze bezittingen sjouwen. Benauwd warm, onaangenaam warm, hoewel niet zo warm, vermoed ik, als in de schuren om ons heen waarin dieren hun korte leven leven of in westerse tanks waarin jonge Oekraïners bidden om bij het ochtendgloren nog in leven te zijn. Onze Berlingo beladen, rijden we net na middernacht met een vreemd gevoel van opluchting Catalonië uit. Kort daarop stuur ik een landweg in die ik herken van de kaartstudie die ik deed op Google Earth. Gras en onkruid ratelen tegen de onderkant van de auto tot ik halthoud. Aardedonker is het als ik de motor uitzet. Nieuwe maan, de lucht die ik opsnuif als ik uitstap fris en vol belofte.

 

Nadat ik op een vlak ogend stuk gras de binnentent van onze tent heb opgezet om muggen vannacht geen kans te geven, spelen we voor de tent, onze slaapzakken over onze schouders, Backgammon bij het licht van de Petzls op ons hoofd—licht dat af en toe over de grillige bomen rondom ons dwaalt—en drinken we de thee die Heidi zette terwijl ik de tent opzette. Dan, uiteindelijk, besluiten we dat de dag erop zit. We kruipen in de tent in onze slaapzakken, slapen als nooit eerder en de morgenstond vindt me gehurkt voor onze gasbrander waarop water in een ketel aan de kook raakt. Als Heidi uit de tent kruipt, wijs ik naar de vijf enorm stieren die achter een fragiele prikkeldraadomheining twintig, misschien dertig meter voor ons liggen in het dorre gras. Bewegingloos kijken ze naar ons, niet per se dreigend. De opkomende zon, de snorrende brander, de stieren die naar ons staren. Duende doet een greep naar de macht en het leven, besef ik plotseling, is nog steeds leven, nondeju …


Vind je mijn blogs de moeite waard? Steun me! Alle beetjes helpen 🙂


Of doneer direct:

ES9430580709052720066355

BIC/Swift: CCRIES2AXXX

t.n.v. Nikko Norte


Dank aan iedereen die al gedoneerd heeft! Jullie maken dit mogelijk.



Dankjewel voor het lezen! Wil je mijn blog op social media delen?

Comentarios


bottom of page