hldd0umdhyh5c7mglsn29ql0j-tre89i1w4h9m-533tsstg-4wd1kw-wetspv7ov6qf520qq6sl6dt-qwfy8gsd6y-pn8d9g-dm1iazu29-hpbioy52dq8xm12kf5x4n
top of page
  • Foto van schrijverNikko Norte

Zwijgen is zilver

Ecce crux domini, leest de tekst op de voet van de Egyptische obelisk waar ik naar staar, fugite partes adversae, vicit leo de tribu iuda. In het licht van het socialemedia-avontuur waarin ik de afgelopen week belandde, vertaal ik de woorden partes adversae in opstandelingen. Kijk, het kruis van de heer. Vlucht, opstandelingen, de leeuw uit de stam van Juda overwint.


Waarschijnlijk, bedenk ik, is ongelovigen een betere vertaling voor partes adversae en ik onderdruk een grijns. Alleen Heidi en ik, twee ongelovigen, bevolken het Piazza San Pietro in Rome; het zijn de gelovigen die zijn gevlucht. En helemaal correct is dat niet, realiseer ik me terwijl mijn ogen een politieauto volgen op ramkoers met Heidi, die na een rondje langs de zuilen en beelden rond het plein in mijn richting fietst. Heidi en de politieauto komen op een halve meter van elkaar tot stilstand, een hand gesticuleert iets vanuit het raam van de politieauto en ik ga ervan uit dat het nu eindelijk gaat gebeuren: een bekeuring voor fietsen door Rome zonder mondkapje. Niets daarvan. Heidi lacht, stapt van haar fiets en loopt verder, terwijl ik koffie uit onze Stanleythermoskan over twee mokken verdeel.


Zittend op de voet van de obelisk die ik net bestudeerde en waarvan ik weet dat Egyptenaren hem meer dan dertig eeuwen geleden uit graniet beitelden, onze Cannondales er het enige zichtbare bewijs van dat we ons in het derde millennium bevinden, staren Heidi en ik over het verlaten Piazza San Pietro en drinken we onze koffie. Ik slik de pausmoppen in die ik ken en denk aan hoe we eergisteren de grens overstaken.


Het was de tweede keer sinds we sinds het uitbreken van corona door Europa reizen dat douaniers ons bij een grensovergang staande hielden. Op de vraag parli italiano van een van hen quootte ik beleefd uit een van mijn Italiaanse Asterixboeken: ‘Sono pazzi questi Romani.’ Heidi gaf me een klap in mijn buik, maar de douanier leek geen aanstoot te nemen aan mijn gebrek aan respect en vroeg, dacht ik te begrijpen, wat we achter in onze auto vervoerden. ‘Un cane e cose per il campeggio,’ vond ik dat goed klonk; een klap van Heidi bleef uit. De volgende vraag van de douanier had iets met geld te maken, soldi, en ik herinnerde me dat we bij het in rijden van de controlepost een bord waren gepasseerd dat ons waarschuwde niet meer dan tienduizend euro in te voeren in Italië. ‘Sono povero,’ leek me een passend antwoord en voordat een tweede klap van Heidi landde, schoot de douanier in de lach. Hij boog zich met een collega door het raam van onze auto, proestte iets wat klonk als: ‘Ma sei molto fortunato in amore,’ en wuifde ons verder, corona geen thema.


Ik eh… ik heb Heidi lang geleden beloofd te stoppen met het op stang jagen van overheidsdienaren zoals politieagenten en douaniers, maar soms, doorgaans als ik een slecht humeur heb, val ik van de wagen en, toegegeven, mijn humeur was in mineur tijdens het oversteken van de grens tussen Oostenrijk en Italië – en is dat nog steeds.


Net voordat we van huis vertrokken, en naar aanleiding van een interview dat Militaire Spectator publiceerde, prees een militair en onderzoeker me op haar LinkedInpagina voor de kritiek die ik uit op het optreden van de Nederlandse krijgsmacht destijds in Uruzgan. Vervolgens stelde ze de vraag of mijn stelling klopt dat de krijgsmacht zijn vijand in Uruzgan groter maakte dan hij was en, zo ja, of we zulks in de toekomst kunnen voorkomen. Om niet in een welles-nietesdiscussie te belanden, postte ik een bijdrage waarin ik voor het opwaarderen van onze oppositie – vijand níét het correcte woord – een oorzaak noem: de invoering van het Insigne voor Optreden onder Gevechtsomstandigheden. In dezelfde bijdrage refereer ik aan een artikel over een PTSS-veteraan, dat niet veel eerder in een Nederlandse krant verscheen.


De journalist die het artikel schreef waaraan ik refereerde, reageerde welhaast onmiddellijk. Hij sommeerde me in een bijdrage míjn bijdrage te verwijderen. Ik had het verhaal van een bijzonder kwetsbare militair misbruikt. Mijn uitgever en agent hoefden hem niet meer te bellen, want hij zou aan mijn boek over Uruzgan geen aandacht besteden, waarop een uitleg volgde waarom er aan het verhaal van de bijzonder kwetsbare militair niet getwijfeld kan worden. En dat laatste is interessant. Als de journalist mijn boek had gelezen, had hij immers geweten dat ik het zogenaamde Team Intell Cell vormde van de compagnie waarin zijn bijzonder kwetsbare militair diende. Geen lid van die compagnie zette een stap zonder dat ik daarvan op de hoogte was, als ik al niet vooropliep.


Voordat de bewuste compagnie in Uruzgan arriveerde en voordat de Nederlandse wederopbouwmissie daar van start ging, had ik mijn Insigne voor Optreden onder Gevechtsomstandigheden er al een keer verdiend – ik weigerde het ding ooit aan te vragen. Toen de compagnie vertrok, bleef ik in Uruzgan en verdiende ik dat insigne nog een paar keer.


Het zat de compagnie niet mee in Uruzgan. Door omstandigheden was haar optreden buiten de poorten van Kamp Holland beperkt. Wel werd een deel van de compagnie vier weken gedetacheerd naar een kamp buiten de provincie, dat op een nacht werd beschoten. Een aantal leden van de compagnie maakte van de beschieting een aanval en juist zij kregen bij terugkomst in Kamp Holland de vrijheid met de pers te spreken. Het gevolg daarvan was dat volgende rotaties militairen naar Uruzgan vertrokken – oorzaak twee van misvattingen rond onze oppositie – met het idee dat zich achter iedere qalamuur vijandige elementen verscholen hielden die zich taliban noemden zonder dat iemand hun ooit vroeg hoe zij zich noemden – oorzaak drie van misvattingen rond onze oppositie.


De meeste leden van de compagnie dienden twee weken in het beschoten kamp. Ik diende vier weken in en rond dat kamp en beleefde er een van de mooiste periodes van mijn leven. Iedere dag trok ik er met een groep militairen opuit en zwierf ik door een omgeving waarin de tijd eeuwen stil had gestaan, waarin mensen een leven leidden waaraan wij met de beste bedoelingen geen kwaliteit konden toevoegen, een leven waarvan wij slechts konden leren, en … struikeldraad! De omgeving rond het kamp lag vol struikeldraad. Op een nacht, ik was onderweg naar onze toiletten, klonk een ontploffing van het type waarvan ik veronderstelde dat iedere bewoner van het kamp het inmiddels herkende als de ontploffing van de lading die aan een struikeldraad vastzit. Terwijl ik doorliep, hoorde ik stemmen uit een put die gegraven was om afval in te storten: ‘Is het over? Is het voorbij?’ Twee collega’s waren in die put gesprongen, nadat een konijn de aanval op het kamp had ingezet. Ik keek naar het tweetal, dacht what’s up, doc maar zei het niet en realiseerde me voor de zoveelste keer dat er andere manieren zijn om met angst om te gaan dan de manier die ik een eeuwigheid eerder had omarmd.


Toen de troepen in het kamp na twee weken werden afgelost, had ik voor het eerst in mijn leven een angst gevoeld die maakte dat ik me in een afvalput wilde verschuilen. Als de dood was ik geweest dat de bataljonsstaf me naar Kamp Holland terug zou roepen. Ik had geluk en bleef in het kamp.


Man, de journalist bevestigde in zijn LinkedInbijdrage waarom mijn boek over mijn jaren in Uruzgan de titel Onvoorspelbaar verleden draagt. Maar dat was niet wat zo’n invloed op mijn humeur uitoefende, onderweg naar Italië. Het was de realisatie dat het wijzen op mogelijke misstappen van de krijgsmacht een grotere misdaad is dan de misstappen dat mogelijk zijn. Een journalist, beschermheilige van onze democratie, sommeert me die misstappen onbesproken te laten. Nooit een voetstap in Uruzgan achtergelaten, schoffeert hij de Nederlandse militair die daar het langst diende, daar op alle niveaus opereerde en van meer misstappen van de krijgsmacht getuige was dan hem lief was – het in het leven roepen van een draaginsigne voor vechten een van flagrantste.


Mijn emoties, realiseer ik me, het Piazza San Pietro nog steeds verlaten, gaan uit naar de Afghaanse slachtoffers die vielen door het onbeholpen optreden van de Nederlandse krijgsmacht in Uruzgan – wat een deel van de bevolking van het postzegelgrote Nederlandse inzetgebied ertoe aanzette in opstand te komen – en naar de nabestaanden van de militairen die daar om het leven kwamen. Daarna gaan mijn emoties uit naar militairen die een en ander meemaakten en geestelijk onbeschadigd thuiskwamen, daarna naar militairen die geestelijk beschadigd raakten, nadat ze in Uruzgan al dan niet iets meemaakten. Het is de laatste groep die onder applaus van een deel van de Nederlandse pers geschiedenis schrijft en ik geloof niet dat dat bijdraagt aan een humaner optreden van de krijgsmacht buiten onze landsgrenzen in de toekomst.


Heidi houdt me zwijgend haar mok voor. Afwezig schenk ik meer koffie in en ik bedenk dat de enige passende wapenspreuk voor de Nederlandse wederopbouwmissie in Afghanistan fugite tribus de Uruzgan was. Geen van de handvol militairen die de poorten van de Nederlandse kampen in Uruzgan ooit verlieten, een paar quasihelden daargelaten, zal het met me oneens zijn, maar maatschappelijk ligt een en ander anders, wat me doet denken aan een scene uit The Secret Policeman’s Ball – misschien wel omdat het woord mensenrechten door mijn hoofd spookt – waarin Dudley Moore aan de uitbater van restaurant The Frog & Peach, Peter Cook, vraagt: ‘Did you learn from your mistakes?’ Cook antwoordt: ‘I certainly learned from my mistakes, and I am sure I could repeat them exactly,’ en … het is tijd mijn humeur uit mineur te dwingen; we zijn in Rome, waar op deze dag in de geschiedenis van de mensheid geen toerist te vinden is.


‘Moos?’ zegt Heidi vragend. ‘Goed plan,’ antwoord ik. Het is een uur fietsen naar waar Moos, herder type Duits, onze Sibleytent bewaakt en het dier verdient een duik in de Tiber.


paypal.me/nikkonorte1

Blog delen? Graag!

bottom of page