Nikko Norte
Ratio's requiem ...
25 februari, noteerde ik in mijn dagboek op het moment dat het geraas van brekend glas- en aardewerk mijn rust verstoorde. Nog voordat dat geraas was verstomd, was ik vanachter mijn bureau overeind gesprongen. ‘Help,’ klonk Heidi’s stem. Ik vond haar in de keuken, leunend op het aanrecht, een keukenkast over haar hoofd en bovenlichaam. Over de vloer, vol scherven, gleed ik naar haar toe om op mijn sokken niet in een scherf te stappen. ‘Help,’ klonk het opnieuw vanuit de keukenkast, ‘Mijn man is klusser.’
Ik grinnik bij de gedachte aan dat voorval van gisteravond en krijg een snauw van de tandarts, haar gezicht twintig centimeter boven het mijne. ‘Hohhy,’ mompel ik over het geslurp van het slangetje onder mijn tong en mijn gedachten dwalen naar hoe ik een halfuur geleden de tandartspraktijk binnenstapte na een wandeling in het donker door de kniehoge sneeuw.
In de hal van de praktijk, op zoek naar een mondkapje in de zakken van mijn broek en jas, stapten twee lotgenoten binnen, even later nog een. In een ruimte met een oppervlakte van anderhalve vierkante meter bewapende ieder van ons zich met een lapje stof tegen een virus dat ons leven uit het niets een dodelijke wending kan geven, hoewel twee van ons elkaar leken te kennen en een gesprek aangingen, mondkapjes nonchalant aan een oor. Toen ik vanuit de hal een glazen deur opende en een stap in de richting van de balie zette, hief de ongemondkapte receptionist met een autoriteit die me verraste een hand op die te smal was voor de lengte ervan, een hand waarvan de vingers zich waarschijnlijk urenlang doelmatig over een toetsenbord kunnen bewegen, maar die door onze evolutie op een zijspoor was gezet voor de meeste overige doeleinden die een hand kan hebben. Gedwee stapte ik naar achteren en ik voelde hoe ten minste twee lichamen zich tegen mijn rug drukten toen de buitendeur opnieuw werd geopend. Een hand werd op mijn schouder gelegd en ik knipoogde in het gezicht van een DHL-bezorger die zich met een pakketje langs me worstelde, onze mondkapjes bijna tegen elkaar.
‘Bitte ...’ Verschrikt open ik mijn mond wijder. Het is een lieve vrouw, onze tandarts, haar bitsheid, denk ik zeker te weten, aan concentratie te wijten. Een paar dagen geleden meldde ik me al in de praktijk. Heidi had de afspraak telefonisch bevestigd en het had me verbaasd toen ze, nadat ze de verbinding had verbroken, opmerkte dat het de tandarts zelf was die had gebeld. De afspraak die Heidi had bevestigd, was een afspraak met de echtgenoot van de tandarts, net als de tandarts van Turkse komaf en in het Duits minder rap van tong dan zijn vrouw. Ik had me met mijn ski’s bij de Zamangbahn moeten melden om hem skiles te geven, niet met een baksteen in mijn maag in de tandartspraktijk en ik denk aan de skicursus waaraan ik twee weken geleden zelf deelnam.
Tot de limiet van vijftig personen was bereikt, propten studenten en leraren zich tien dagen lang in de gondel naar de Hochjoch. Op één dag na. Dat was de dag van een kampioenschap slalomskiën. De pers was daarbij aanwezig. Vijfentwintig mensen in de gondel, in plaats van vijftig, om te voorkomen dat een foto van een volgeladen gondel zijn weg zou vinden naar de voorpagina van een krant. Daarnaast was ons verboden foto’s van de cursus op de sociale media te plaatsen om te voorkomen dat op een van die foto’s was te zien dat geen ziel zich om anderhalve meter bekommerde en ... er jeukt iets in mijn nek. Waarschijnlijk een haartje dat in mijn trui is blijven steken na mijn cloak and daggeravontuur van gisteren.
16.00 Tür ist offen, las het Whatsappbericht dat ik ontving. Om vijf voor vier parkeerde ik in Bludenz. Klokslag vier uur stapte ik een donkere kapsalon binnen. Nog voordat de deur achter me was dichtgevallen en ik selamün aleyküm had gemompeld, een hand op mijn borst, pakte mijn vriend Hauol, die uit het donker opdook, me bij een arm en duwde hij me een stookhok in. Hij sloot de deur van het hok, deed het licht aan en zei: ‘Viel Polizei, özür dilerim. Setz dich. Kurz? Kahve mi?’
‘Wie immer,’ antwoordde ik terwijl ik ging zitten op een kruk naast een verwarmingsketel: ‘aber erst Kaffee, dann kurz.’ Hauol glimlachte, drapeerde een kapperslaken over mijn schouders, schoof een capsule in het Nespressoapparaat op de verwarmingsketel en gaf me de tijd me te realiseren dat ik sinds het uitbreken van corona nog niemand was tegengekomen met angst voor corona, hoewel ik regelmatiger dan ooit op angstige mensen stuitte. Een week eerder nog, in Nederland. Aan de deur van een winkel duwde een medewerker me mijn bestelling in de hand alsof we een drugstransactie afhandelden. Toen ik haar vroeg om iets wat ik vergeten was te bestellen, keek ze verschrikt in beide richtingen de straat in, waarna ze de deur sloot en binnen op zoek ging naar wat ik nog nodig had. Een paar seconden later opende de eigenaar van de winkel de deur. ‘Ga alsjeblieft verderop staan,’ beet hij me toe: ‘Het sterft hier van de BOA’s.’
Een dag eerder, in de Jumbo ... een raggertje schiet door de wortel van de kies die wordt behandeld in mijn tandvlees. Empathisch dept de tandartsassistent een traan van mijn jukbeen. ‘Keine coronakilo’s,’ had ze opgemerkt toen ze de stoel waarin ik had plaatsgenomen in afwachting van de tandarts naar achteren liet kantelen. Een vriendelijke opmerking die me somber stemde, omdat de realiteit me hard raakte dat ik welhaast verplicht ben mijn gezondheid te offeren aan de massa-angst voor een virus waarom de mensheid had gelachen als zij niet recentelijk de pizza had omarmd en was gestopt zich te bewegen. Natuurlijk heb ik geen coronakilo’s. Als het omstandigheden – falende overheden in dit geval – zou lukken mijn recht op beweging in te perken, consumeer ik iets minder, niet ingewikkeld. De omgekeerde compensatie is lastiger; sinds mijn sportschool is gesloten en ik thuis met halters hobby, ben ik ruim twee kilo afgevallen.
Twee keer in mijn volwassen leven, bedenk ik, bezocht ik een huisarts. De eerste keer was jaren geleden in Duitsland, waar Heidi en ik een periode woonden en waar een gezondheidsattest van een huisarts een voorwaarde was voor het afsluiten van een zorgverzekering. Na een halfuur in een bedompte wachtkamer vol mensen die voor het woord gezondheid een andere definitie hanteerden dan ik, ondermijnden mijn onvermogen een dossier van een vorige huisarts te overleggen en de antwoorden die ik gaf op vragen over mijn voedingspatroon een goede verstandhouding tussen Herr Doktor en mij. ‘Milch ist unbedingt notwendig,’ hield de corpulente veertiger me voor. Nog enigszins inschikkelijk vroeg ik hem of de kleurtjes op het staafje in mijn urine wellicht verontrustende informatie prijsgaven. ‘Nichts los, aber …’ misbruik makend van Heidi’s afwezigheid beloofde ik mijn nieuwe vriend een draai om zijn oren als hij niet rasch het formulier tekende dat mijn verzekeringswaardige gezondheid bevestigde. Duitsers, leerde ik later van onze verzekeringsagent, bezoeken hun huisarts gemiddeld zeventien keer per jaar. Zeventien stevige wandelingen per jaar en we zouden om corona … laat ook maar.
Mijn tweede huisartsbezoek was hier in Oostenrijk. Corona sloeg inmiddels allesvernietigend om zich heen en wederom bevond ik me een halfuur in een bedompte wachtkamer vol mensen met wie ik voor wat de definitie van gezondheid betreft onmogelijk tot een akkoord had kunnen komen, de twee kinderen in die wachtkamer ieder met een zakje gummibärchen in de hand. Twee schrobberingen was ik rijker voordat ik de huisarts onder ogen kwam. De eerste van de receptionist omdat ik zonder Mund- und Nasenschutz de praktijk was binnengestapt, de tweede van de kuchende congregatie in de wachtkamer omdat ik een raam opende.
Frau Doktor, die me aan Spongebob deed denken – twee dunne beentjes onder een tonnetjerond bovenlichaam – maakte geen strapatsen over het ontbreken van een dossier en nadat ik haar had uitgelegd dat ik al een paar jaar last had van keelpijn en dat mijn vrouw me had verplicht een huisarts te bezoeken, gaf ze me een schrobbering die mijn genezing inleidde. Met een autoriteit die ik als aangenaam ervoer, stelde ze dat ik al enige tijd zou zijn overleden als iets kwaadaardigs mijn keelpijn veroorzaakte. Hoe dan ook, ik diende me te melden bij een KNO-arts, die constateerde dat er in mijn keel niets verontrustends te vinden was. In mijn stem bespeurde hij echter wat spanning, wat me kwam te staan op een verwijzing naar een logopedist, in wier praktijk ik door een rietje lucht in een beker water blies, mama zei tegen een opgeblazen ballon die ik tussen twee handen voor mijn gezicht hield, besloot dat ik keelpijn verkoos boven logopedie en … ‘Zähne zusammen,’ beveelt de tandartsassistent vriendelijk, terwijl ze met een pincet een zwart papiertje tussen mijn kiezen houdt en ik me realiseer dat geen van ons drieën IC-materiaal is in het geval een tussen ons zwevend, met het coronavirus bezwangerd aerosol ons met corona bezwangert. Toch ziet het ernaar uit dat we achter staan in de wedstrijd tegen de homo voordetelevisiens, die zich goed aanpast aan de veranderende omstandigheden waaronder we vandaag de dag leven en die in onze evolutie voor een onderbroken evenwicht lijkt te zorgen. Een ramp ligt volgens de theorieën die erover bestaan vaak ten grondslag aan zo’n onderbroken evenwicht en als mijn mening telt, is niet corona die ramp, maar de pizza – symbool voor onze ongezonde levensstijl. Hoe het ook zij, de homo voordetelevisiens reist eerdaags weer naar de Costa del Sol voor cerveza, tapas en welverdiende rust, terwijl de tandarts, haar assistent en ik achterblijven. Als we ons al tegen corona willen laten vaccineren, zijn we voorlopig niet aan de beurt; we zijn immers gezond.
‘Zähne zusammen,’ beveelt dit keer de tandarts. Mijn kiezen voelen op hun plaats. Ik geef haar een knipoog en stap kort daarop opgelucht de sneeuw in. Moos de herdershond komt overeind en duwt haar kop tegen mijn knie. Dan laat ze zich vallen in de sneeuw en rolt erin rond, haar poten in de lucht. Ik fluit, het dier rent achter me aan en samen lopen we ons warm. De zon is opgekomen en kleurt de sneeuw op de toppen van de bergen om ons heen oranje. Drie kwartier te gaan, steil omhoog. Moos bijt af en toe in mijn hand om de negatieve spiraal waarin mijn gedachten ronddolen te doorbreken. Veel succes heeft ze niet. De initiële en begrijpelijke angst voor het coronavirus is overgegaan in angst voor BOA’s en gaat nu over in angst onze vrijheden blijvend te verliezen als we ons niet massaal laten vaccineren tegen een virus waartegen de vaccinatie zo vrijwillig zou moeten zijn – en zonder risico’s kan zijn – als de vaccinatie tegen influenza dat is.
Ik eh… ik deel die angsten niet. Ik heb me gemeld voor het verzet en kom er wel uit. De enige angst die ik heb, is dat we Spencers en Darwins survival of the fittest binnenkort letterlijk moeten nemen en dat daarmee de homo voordetelevisiens de wedstrijd alsnog verliest. Nog voordat mijn vrijheden zover zijn ingeperkt dat ik geen andere keuze heb dan me vrijwillig te laten vaccineren, zullen de maatregelen tegen corona, vaccinaties incluis – juist vaccinaties, ben ik bang – de mensheid zo zwak hebben gemaakt, en het virus en zijn mutaties zo sterk, dat alleen een goede gezondheid ons nog kan redden en man, als ik niet de militante atheïst was die ik ben, zou ik een god kiezen tot wie ik voor mijn ongelijk kon bidden.
Nog een kwartier te gaan. Koffie! Daarna, en voordat Heidi terugkomt van haar illegale paardrijavontuur in een overdekte ruiterbak in de buurt, moet ik zien dat ik die keukenkast weer aan de wand krijg. Met een hand op de sneeuw naast me denk ik aan de film The gladiator en dan aan een uitspraak van Marcus Aurelius: het doel van het leven is niet de kant van de meerderheid te kiezen, maar de rangen van de waanzinnigen te ontvluchten.
Eenmalige donatie? nikkonorte.backme paypal.me/nikkonorte1 Of doneer via IBAN:
ES1100492183112014004990
BIC/Swift: BSCHESMM
t.n.v. Nikko Norte
Blog delen? Graag!