hldd0umdhyh5c7mglsn29ql0j-tre89i1w4h9m-533tsstg-4wd1kw-wetspv7ov6qf520qq6sl6dt-qwfy8gsd6y-pn8d9g-dm1iazu29-hpbioy52dq8xm12kf5x4n
top of page
  • Foto van schrijverNikko Norte

De koudste warmste zomer in Plato’s grot …

Geschrokken ontwijk ik een forse, groengele slang die over het grindpad kronkelt waarop ik fiets en mijn gedachten springen naar de vriend die me ooit belde en me vroeg nog die dag naar Amerika te vliegen, naar Dallas of Houston, daar een auto te huren en naar Mexico te rijden, naar Monterrey. Hij gaf me het adres van een café, zei: ‘Vraag naar me als je daar bent,’ en verbrak de verbinding. Ik leefde destijds in het zuiden van Spanje, vloog via Madrid naar Dallas, meldde me op Dallas Fort Worth aan de Avisbalie en toerde kort daarop door de Texaanse nacht in een Ford Mustang, het dak open.


De volgende ochtend, in Monterrey, aan een tafeltje op de stoep voor een straathoekcafé annex supermarkt in een chaotisch drukke winkelstraat, verraste me de smaak van de eenvoudig geserveerde koffie terwijl mijn vriend zich een weg in mijn richting baande. Hij stak twee vingers op naar de camarero, nam een stoel aan mijn tafeltje en verhaalde hoe hij een paar dagen eerder ontdekte dat hij in Amerika een ongewenste vreemdeling was vanwege een onfortuinlijk avontuur waaraan ik een deel van mijn boek De dansende eend wijd. Datzelfde onfortuinlijke avontuur had hem een periode gescheiden van zijn vrouw en kind, die in Miami woonden, in Amerika.


Nadat de camarero mijn tweede en mijn vriends eerste koffie had geserveerd, legde mijn vriend uit dat we nog die nacht ten zuiden van Nuevo Laredo samen over de grens tussen Mexico en Amerika zouden sluipen. Langs een weg die hij me op een landkaart aanwees, zouden we een herkenbare plek zoeken. Mijn vriend zou zich daar schuilhouden en ik zou in omgekeerde richting over de grens sluipen, terug naar de Mustang. Ik zou Amerika in rijden, zou mijn vriend oppikken waar hij zich schuilhield en een kwartier later zouden we op de interstate naar Houston rijden.


Geen wat-als-scenario, geen plan B. Zo kende ik mijn vriend. ‘Maar,’ vervolgde hij, ‘vijftig kilometer ín Amerika is er nog een controlepost. We stoppen zodra we de verlichting ervan zien. Ik stap uit, je geeft me de tijd eromheen te sluipen en rijdt dan door. Op de eerste kruising na die controlepost wacht ik op je.‘


Mijn vriend had zijn huiswerk gedaan; gerust was ik niet. Een paar jaar eerder belandden we vanuit Zimbabwe voor een gesloten grens met Mozambique. Ik dommelde in de achterbak van onze pick-uptruck, mijn vriend reed, en ik verzuimde in te grijpen toen mijn vriend om de douanebeambten niet te storen, die waarschijnlijk ergens lagen te slapen, zelf de slagboom opende die ons de weg versperde. De douanebeambten, in het geheel niet in slaap of wakker geworden van een piepende slagboom, reageerden minder begripvol dan mijn vriend had voorzien.


De uitvoering van plan A, die nacht ten zuiden van Nuevo Laredo, bracht niet alleen het doorwaden van een rivier met zich mee maar ook een nieuwe maan, cactussen en ratelslangen en … opgelucht zie ik de ongetwijfeld ongevaarlijke slang waarvoor ik uitwijk in het maïsveld verdwijnen waarlangs ik fiets en mijn gedachten springen door naar de Servisch-Kroatische grens, die ik twee maanden geleden passeerde en waar de handen van een douanier op een haar langs de vier geheugenkaartjes gleden die ik met ducttape in mijn kruis had getapet …


In Belgrado, een paar uur eerder, interviewde ik Mansoor Adayfi, die veertien jaar overleefde in de Guantánamo Baygevangenis. Drie camera’s en geluid, vier geheugenkaartjes. Omdat ik niet wist tegen wiens schenen ik trapte door Adayfi te interviewen, tapete ik de vier geheugenkaartjes in mijn kruis en stopte ik in elk apparaat dat ik tijdens het interview had gebruikt een leeg kaartje waarop ik Mansoor had geschreven. Ruim een uur wachtte ik aan de Servische grens in de auto voor een witgrijze loods waar een norse douanier me vanuit haar controlehokje naartoe had gebaard. Eindelijk rolde de deur van de loods omhoog. Nadat ik naar binnen was gereden, liet een douanier die deur weer naar beneden rollen.


Slecht op mijn gemak keek ik toe hoe twee douaniers mijn bagage op lange tafels uitstalden. Minutieus controleerden ze de auto en daarna mijn bagage. Zonder een woord gaf een van de twee me de tweehonderd euro die hij vond in een vak van mijn rugzak en mijn opluchting was massief. De poppenkast had niets te maken met het interview met Adayfi maar was de gebruikelijke afpersing van buitenlanders door douaniers in een aanstaand EU-land. De twee douaniers zouden blijven zoeken tot ze de misdaad vonden waarvoor we een financiële schikking zouden treffen. Handen gleden langs de geheugenkaartjes in mijn kruis, nog een ronde om de auto en … bingo. In begrijpelijk Engels legde een van de douaniers me uit dat mijn pickel was verlopen, het keuringsbewijs op de voorruit van de auto, die nog steeds op Oostenrijks kenteken staat.


Zonder protest zou mijn misdaad tweehonderd euro kosten plús een of twee van mijn camera’s, dus ik schudde mijn hoofd en zei: ‘No, the pickel is valid until four months after the date on it.’

Don’t lie, mister,’ beet de douanier met wie ik onderhandelde me toe, zijn gezicht een paar centimeter voor het mijne, ‘I have cousin in Austria. No valid pickel is crime.’ Hij draaide zich om, zette een paar stappen in de richting van zijn collega, draaide zich opnieuw om, hief verontschuldigend zijn palmen en zei: ‘Maybe we can work out deal.’


Kort daarop reed ik de loods uit naar de rij controlehokjes aan de Kroatische grens. Een norse douanier gebaarde me naar vijf Kroaten in burger. Terwijl ik toekeek, stalden ze mijn bagage uit op het asfalt en … grind kraakt onder de wielen van mijn fiets. Man, ik heb geen spijt van onze verhuizing naar Catalonië. De zon staat hoog aan de blauwe hemel, maar zoals in heel Spanje is het deze zomer minder warm dan voorgaande jaren en ik grinnik als ik denk aan het filmpje van een BBC-verslaggever die naar Valencia was gevlogen om verslag te doen van de dodelijke hitte aldaar. Zesendertig graden om twee uur ’s middags, aldus de verslaggever, de straten uitgestorven. Vreselijk, vreselijk! Het bord boven de deur van de apotheek waarvoor hij stond, gaf beurteling een groen kruis, de tijd en een temperatuur van 26 graden weer.


Heuvelop, heuvelaf. Maís en zonnebloemen staan nog in de velden; andere gewassen zijn geoogst, de omgeploegde velden nu begroeid met onkruid dat geel, paars, blauw en rood bloeit. De granaatappels, de druiven en de vruchten van de chumberacactussen langs het pad waarop ik fiets, zijn net nog niet rijp. Een ronde van iets meer dan tachtig kilometer besloot ik zojuist te fietsen, vijftig kilometer meer dan ik me voornam toen ik van huis vertrok. Ik voel me sterk, maar weet dat ik me over een uur beroerd voel zonder water en wat extra voedsel.


Mijn fiets in het gras kniel ik over de beek waarvan ik wist dat-ie mijn pad zou kruisen en ik drink zoveel water als ik drinken kan. Ik pluk een appel uit een boom, wat vijgen uit een andere boom en een handvol bramen uit een bramenstruik, ga zitten in het gras en herinner me, starend naar het langzaam stromende water van de beek, dat in Amsterdam de Canal Pride gaande is, die dit jaar, als ik het goed heb begrepen, in het teken staat van de alfabetmensen. Mooie club, die club van alfabetmensen, maar er klopt iets niet aan die club. De leden ervan hebben weinig of niets met elkaar gemeen, wat betekent dat die alfabetclub een construct is en niet spontaan is ontstaan. En terwijl ik een vijg doormidden bijt, verschijnt in mijn gedachten op het terrein van een autosloperij een vaalgroene nissenhut. Voor de ingang ervan een rij Harley Davidsons waartussen wat Toyota’s Prius, Opels Corsa en een Smart. Boven de ingang een bord met daarop de tekst: The Checkered Ride, motor- en damclub.


Geen van Heidi’s en mijn homoseksuele vrienden wil iets met die alfabetclub te maken hebben en zonder de homoseksuele poot ervan blijft er van die club niets over. Ook de transseksuele kennis die Heidi en ik hebben, is van mening dat de alfabetclub de belangen van transseksuele mensen geen goed doet en iets zegt me dat voornamelijk de Q voor tumult zorgt. De Q van queer, zeg, malloten die op geen andere manier een paar seconden in de schijnwerpers kunnen staan en die te weinig realiteitszin hebben om te begrijpen dat ze zich als bliksemafleiders voor de globalistische kar laten spannen. En omdat ik mezelf identificeer als iemand die gelijk heeft in de alfabetkwestie ga ik schreeuwen en spugen en dreig ik met geweld als iemand het in zijn hoofd haalt me tegen te spreken.


Opnieuw grinnik ik. Dan bijt ik in mijn appel – die nondeju naar appel smaakt – en ik besef dat mijn humeur opknapt. De waanzin van vooral de laatste drie jaar eiste zijn tol en toen Heidi plotseling in een ziekenhuis belandde, alweer lang genoeg geleden om er het blog Zij die bijna stierven over te schrijven, pakten donkere wolken zich in mijn hoofd samen. Heidi knapte op, maar ik niet tot Heidi vorige week de serie Band of brothers startte op Netflix.


De wekker, een wandeling met Moos de herdershond en daarna een holbewonerontbijt terwijl we Netflix kijken. Dat is doorgaans ons ochtendritueel. Listige zet van Heidi, Band of brothers. De soundtrack van de serie, die al dagenlang door mijn hoofd spookt, stemt me niet per se vrolijk, maar ik voel mijn strijdlust terugkeren en die strijdlust drijft de donkere wolken uit mijn hoofd. De Tweede Wereldoorlog! Net als de Eerste Wereldoorlog maakte de Tweede Wereldoorlog deel uit van de Derde Wereldoorlog, de oorlog tegen de mensheid, die momentum wint sinds de mensheid zich jubelend in rijen opstelde om deel te nemen aan een eigenaardig medisch experiment.


Vanmorgen belandden Heidi en ik met Easy company in Duitsland voor de poort van een concentratiekamp. Heidi klikte de televisie uit nadat ik mijn laatste slok koffie had genomen en de stilte die bleef hangen in de woonkamer van ons nieuwe huis aan de rand van een Catalaans dorp was geladen omdat we allebei beseften dat tachtig procent van de mensheid er nog geen anderhalf jaar geleden jubelend mee zou hebben ingestemd als twintig procent van de mensheid achter het prikkeldraad van een concentratiekamp zou zijn beland.


Wat opvalt, bedenk ik als ik het klokhuis van mijn appel in de beek gooi, is dat er geen ressentiment leeft onder de mensen die anderhalf jaar geleden de roep om de heropening van de concentratiekampen luider en luider hoorden klinken. Moed! Sommige denkers zien het als de belangrijkste waarde. Genietend van mijn bramen, realiseer ik me dat weinig andere waarden zich in een mens zullen manifesteren als moed ontbreekt. Ontbreekt moed niet, dan manifesteren die andere waarden zich welhaast vanzelfsprekend …


Water, een appel, vijgen en bramen. Voldaan sta ik op. Ik pak mijn fiets uit het gras, stap op en probeer kop en staart te geven aan wat ik me herinner van Nietzsche en ressentiment. Slavenmoraal is een woord dat bij me opkomt. De zwakkeren verenigen zich, creëren een eigen moraal en sluiten de sterkeren uit, zoiets. Dieper en dieper steken we ons hoofd in het zand om van de Derde Wereldoorlog toch maar niets mee te krijgen. Conformiteit aan een moraal van gehoorzaamheid en nederigheid die door de kerk wordt opgelegd, zal voor de zwakkeren verlossing brengen. Ook Nietzsche. Vervang kerk door overheid en we belanden in het heden, een tijdperk waarin ons hoofd zo diep in het zand steekt dat we niet zien dat onze overheden, de meeste journalisten, de meeste wetenschappers en de meeste medici hun ziel aan de vijand hebben versjacherd.


Heuvelop, heuvelaf. Af en toe fiets ik door gehuchten waar de sporen die de Derde Wereldoorlog achterliet duidelijk zichtbaar zijn. Geen spelende kinderen meer in de straten. Geen volwassenen meer die petanca spelen of met elkaar praten in de schaduw van de bomen op een plein. Geen van leven bruisende cafés meer rond pleinen en geen bakkers, slagers, groenteboeren en schoenmakers meer. Werkelijk uitgestorven zijn die gehuchten niet, maar hun inwoners laven zich teruggetrokken in hun grotten van Plato aan propaganda, laven zich aan de drugs en de games die Yuval Harari, adviseur van het WEF, de mensheid voorschrijft, en zijn vergeten dat Plato’s tijdgenoot Thucydides ooit terecht opmerkte dat geluk in vrijheid schuilt en dat alleen moed tot vrijheid leidt.


Hoger en hoger heuvelop gaat het nu. Zweet bijt in mijn ogen en ik schud mijn hoofd als tot me doordringt hoe weinig moed zou voldoen om de Derde Wereldoorlog te beëindigen. Hoofd uit het zand en de gangbare media in de ban. Plato’s grot uit en de straat op. In debat met willekeurig wie over wat de juiste consumentenboycots zijn om de hegemonie te breken van de top van de kapitalistische piramide, de agressor in de oorlog tegen de mensheid, en tijdens de eerstvolgende verkiezingen een uitgebrachte stem op een van de schaarse politici die zich openlijk uitspreken tegen globalisme. Dat eh… dat staat in geen vergelijk tot de moed die de mannen van Easy company ooit aan de dag legden, maar het voldoet om in vrijheid te kunnen blijven leven …

 

Support me!

backme.org

paypal.me Of doneer direct:

ES1100492183112014004990

BIC/Swift: BSCHESMM

t.n.v. Nikko Norte

 

Blog delen? Graag!

bottom of page