Nikko Norte
Boten van hout, mensen van staal …
Beste Nikko, leest een mail die ik open. Twee maanden op weg en ruim acht kilo kwijt. Volgende stap? In een vlaag van wanhoop schud ik mijn hoofd en ik kijk door het raam naar buiten. Het schemert. Het was buiten magisch mooi toen we ons een uur geleden met Moos de herdershond een weg door de sneeuw baanden. De sneeuw heeft zich inmiddels tot net boven het raamkozijn gestapeld en ik wil weer naar buiten, voel me onrustig. Eerst de mail van gisteren en … ik google naar Amazon, bestel Call of the Raven van Wilbur Smith en denk aan het handgeschreven antwoord dat ik ooit kreeg op een brief die ik hem schreef. Niet het antwoord waarop ik had ingezet, maar in de gedachte dat ik slechts op obstakels stuitte als ik mijn doelen uit het oog verloor, spoorde het me aan in Los Angeles, waar ik destijds de helft van mijn tijd doorbracht, contact op te nemen met iemand met wie ik anders nooit contact zou hebben durven opnemen en die me prompt uitnodigde voor een gesprek.
Ik zucht, schuif heen en weer op mijn stoel, laat mijn blik rusten op een replica van Columbus’ Santa Maria die ik ooit in elkaar knutselde en denk aan mijn oude vriend Hornblower, die als adelborst dienst nam bij de Engelse marine toen schepen nog van hout waren en mensen van staal. De bemanning van de oorlogsbodem waarop hij diende, enterde in de Middellandse Zee een koopvaarder en met een paar Engelse matrozen werd Hornblower als prijsmeester op die koopvaarder geplaatst, zijn opdracht er zo snel mogelijk mee naar een haven in Engelse handen te zeilen. Het was Hornblowers eerste zelfstandige commando. Succes zou niet per se tot een promotie leiden, maar falen zou die promotie een periode afhouden.
Waarschijnlijk was de koopvaarder tijdens de schermutseling die aan de entering voorafging door een kanonskogel onder de waterlijn geraakt; het schip gedroeg zich alsof het water maakte. Onder dreiging van een Engelse musket boog de oorspronkelijke bemanning zich over de pompen, die geen druppel water ophoestten, terwijl haar kapitein hoofdschuddend toekeek. Gehinderd door de taalbarrière kostte het Hornblower wat moeite hem te ontfutselen dat de koopvaarder was geladen met rijst, die het water absorbeerde dat weldegelijk door een gat in de romp het ruim in stroomde.
Hornblowers hoogmoed maakte plaats voor zorgen. Zinken was een somber vooruitzicht, hoewel minder somber dan een superieur te moeten rapporteren dat een lading rijst was verworpen. Veel tijd om na te denken had Hornblower niet en hij handelde naar de moraliteit die nog gold toen C.S. Forester de avonturen van Hornblower verzon en op schrift stelde. Het was voor Hornblower onmogelijk zijn carrière boven mogelijk onheil van de mensen onder zijn commando te plaatsen en met de rijst ging die carrière overboord – om hem kort daarop met een roekeloze daad van de verdrinkingsdood te redden.
De coronamaatregelen die overheden wereldwijd verzinnen, zijn als pompen op een tot zinken gedoemd schip. Als een mirakel het schip drijvend houdt, is dat te danken aan de kapitein die de order tot zinloos pompen gaf. Als het schip zinkt, had de bemanning harder moeten pompen en … Moos legt een poot op mijn been. Ik aai het dier en bedenk hoe vreemd het is dat een maatschappij een koers kan varen waar haar individuele leden niet mee instemmen. Gebeurt dat met een schip, dan is het stuurloos en is het tijd om te bidden voor de zielen aan boord.
Het valt me vandaag zwaar me te concentreren op het beantwoorden van mijn mail. De wereld zwelt op als een lekkend, met rijst geladen, houten schip. Soms roepen mensen mijn hulp in als ze het gevoel hebben dat het roer om móét. Ik help mensen graag als het op hun gezondheid aankomt maar kan slechts de mensen helpen die beseffen dat succes begint bij willen. Willen is de basis om met de wal het schip te keren en … ik sta op, trek een skibroek en laarzen aan, loop naar buiten, grijp een sneeuwschep en schiet in de lach. Het is -13°. De skibroek is warm zat, maar daarboven draag ik een T-shirt. Zo hard als ik scheppen kan, schep ik door de borsthoge loopgraaf in de sneeuw die van onze voordeur rond het huis naar de weg leidt waarover we naar het dorp kunnen lopen, rijden voorlopig geen optie.
Als ik over de rand van de loopgraaf kijk, zie ik de lichten van het dorp in de ochtendschemer. Achter het dorp zetten de eerste zonnestralen de top van de Zimba in een oranje gloed. Per twee scheppen kom ik een halve meter voorwaarts, ondanks de strapatsen van Moos, die zich tussen mijn benen door blijft worstelen. Nog twintig meter te gaan. Twintig meter achter me wacht de onbeantwoorde mail, zeker waar, maar ook warmte en koffie – en Heidi – en vrolijk tierend op de kou prijs ik me gelukkig dat ik ooit afscheid nam van een paar van mijn vrienden die naar Nieuw-Zeeland gingen.
Terwijl de warmte bezit van me neemt, schuif ik opnieuw heen en weer op de stoel achter mijn bureau, mijn handen om een mok koffie. Ik staar naar een foto die Heidi gisteren ergens opduikelde en op mijn bureau legde. Een foto van mij, negentien jaar oud, in uniform. Mijn vingers nog te koud om iets te typen, gun ik het mijn gedachten naar de Belgische Ardennen te dwalen, naar een zompig weiland waarin een luitenant me in een vorig leven Klikklik doopte.
Drie weken voordat ik een militaire opleiding zou afronden waarvoor ik hemel en aarde had moeten bewegen om erin terecht te komen, maakte ik me schuldig aan een wachtdelict. Andere tijden! Een overall en een buitenjas was wat we hadden om ons te weren tegen de elementen. Na een dag in de regen, de kou en de modder kreeg wat over was van de bijna tweehonderd man waarmee we weken eerder de poort van een kazerne in Nederland uitwandelden de opdracht in een weiland de puptenten op te zetten. Verward van vermoeidheid bevestigden een lotgenoot en ik onze halve tentzeilen aan elkaar. We zetten er allebei een tentstok onder, sloegen ieder met een steen wat houten haringen in de grond en rolden onze slaapzakken uit in de modder onder het verkregen geheel: een puptent. Mijn lotgenoot liet zich voorovervallen en sliep voordat zijn lichaam zijn slaapzak raakte. Ik dekte hem toe met mijn slaapzak, stond op en begon aan mijn eerste wachtbeurt van die nacht.
Na een uur waaraan geen einde leek te komen, wekte ik mijn opvolger en net nadat ik me in onze puptent tegen mijn lotgenoot had genesteld, sleepte iemand me aan een voet door de modder. Hij sleepte me een kleine, warme tent in, liet mijn been vallen en beval me op te staan. Instructeurs zaten op stoelen, type: klap, kleur: legergroen, mokken koffie in de hand, en keken me onheilspellend aan. Mijn opvolger was doorgeslapen nadat ik hem had gewekt en juist de kans dat dat kon gebeuren, was een van de redenen waarom ik had moeten wachten tot hij zich wakker bij me had gemeld: een wachtdelict. De luitenant die het bevel voerde over onze opleiding keek me minachtend aan en beval me plaats te nemen in de ambulance, een ééntonner, die altijd met ons meereisde. In die ééntonner zou ik de week warm, gevoed en voorzien van koffie uitzitten; ik was uit de opleiding ontheven. Mijn wereld zakte onder me weg. Koud en ellendig bleef ik staan waar ik stond. Instructeurs schraapten hun kelen, terwijl de luitenant een wenkbrauw optrok en vroeg of er iets mis was met mijn kroepoeken? Mijn stem weigerde dienst. Instructeurs maakten aanstalten op te staan, maar de luitenant hief een hand op en zei: ‘Luister, vriend Klikklik, aan het einde van de week hoor je twee klikken. Een klik van je PSU-slot en een klik van de poort. Zolang je je ontheffing niet erkent, zijn alle wachtdiensten voor jou en ben je cursist van dienst.’
De dagen die volgden, passeerden in een mist van kou, vermoeidheid en verdriet. Te pas en te onpas brulde een instructeur: ‘Klikklik!’ en draafde ik op voor een klus die anders aan een van mijn collega’s zou zijn toebedeeld. Op vrijdagmiddag douchten we ieder een paar minuten in een klein gebouw op de kazerne in Nederland, zoals we dat elke vrijdagmiddag deden, voordat we naar het tentenkamp marcheerden dat tijdens onze opleiding onze uitvalsbasis was. Voor het douchen riep een instructeur de namen af van de cursisten die zich bij de luitenant moesten melden om te horen te krijgen dat hun ontheffing uit de opleiding een feit was …
Man, het waren sterke kerels waarmee ik drie weken later op een grauwe vrijdagochtend aan het eind van die opleiding de kazerne binnenstrompelde. Ieder van hen zou zich zonder aarzeling als vrijwilliger hebben gemeld voor een spoedcursus IC-assistent. Trots en toegewijd, gasmaskers uit voorzorg voor het gelaat, had ieder van hen na het voltooien van die spoedcursus de hem toegewezen diensten gedraaid in een van de recent gesloten ziekenhuizen die in verband met een virusuitbraak weer waren geopend en dienstdeden als noodhospitaal voor de paar mensen die harder door het virus werden getroffen dan anderen. En nee, geen van hen zou bezwaar hebben gemaakt tegen de vijftig gulden extra wedde die de overheid per dienst uitbetaalde.
Een klein jaar na het voltooien van die opleiding zette ik mijn zinnen op Libanon. Ik had pech. Het Libanondetachement werd opgeheven. Dat was zuur en het kostte me moeite de twee deuren te vinden die zich onherroepelijk hadden geopend nadat de Libanondeur zich had gesloten. Vreemd, want ik had beide deurklinken binnen handbereik. Ik ging een langdurige relatie aan met de krijgsmacht, zonder Libanon, óf ik trok het leven in. Een gemakkelijke keuze. Mijn enige werkelijke bezit was immers mijn tijd op aarde. Hoeveel ik daarvan had, wist ik niet en vanuit die optiek was het lastig te berekenen of ik arm of rijk was en durfde ik het risico niet te nemen mijn tijd met de krijgsmacht te ruilen voor zekerheid en een salaris.
Ik koos het schelmenpad, vond mijn eigen Libanon en … met vingers die daartoe nog niet bereid zijn, typ ik: Beste Mirjam, Die weegschaal eruit of ik eruit! Ik blijf niet uitleggen waarom en hoe dat ding slechts onrust zaait. Volgende stap over een week en alleen als die weegschaal op eBay staat. Hoi, Nikko. Ik klik op verzenden, open de volgende mail en besef dat mijn gedachten het Klikklikincident nog niet hebben losgelaten. Als ik vijfendertig jaar geleden voor die ambulance had gekozen, was ik een ander leven tegemoet gegaan, zoals de wereld een andere geschiedenis had gekend als Columbus met Beatriz de Arana was getrouwd en zijn leven in Thoreaus quiet desperation zorgeloos had uitgeleefd op de boerderij van haar vader. Ik weigerde mijn doel uit het oog te verliezen, waarmee me mijn wachtdelict was vergeven en het leven zich plooide tot een eindeloos avontuur.
Vijfentwintig jaar later stond ik opnieuw voor de keuze een langdurige relatie met de krijgsmacht aan te gaan. Waar ik de eerste keer bang was geweest op het vlak van avontuur bakzeil te halen, was ik de tweede keer bang mijn trots te moeten kielhalen en ik denk aan de uitnodiging die ik vorige week kreeg voor een podcast. De host van die podcast schreef me dat hij niet wilde praten over hoe ik ooit op Antarctica met een bevroren lasso op ijsberen joeg. Ik antwoordde hem dat ik in dat geval een probleem voorzag, omdat ik nu eenmaal op Antarctica met een bevroren lasso op ijsberen jaag; dat is waarvoor ik mijn rijkdom graag ruil. En die vrienden die naar Nieuw-Zeeland gingen? Ach, we kennen dat verhaal allemaal wel: die gingen niet.
Eenmalige donatie? nikkonorte.backme paypal.me/nikkonorte1 Of doneer via IBAN:
ES1100492183112014004990
BIC/Swift: BSCHESMM
t.n.v. Nikko Norte
Blog delen? Graag!